woensdag 10 december 2008

Lieve Julienne

Oh, vrouwen
Hoe wij eeuwig blijven klauwen
Naar de absolutie die in uw handen rust
Maar nimmer het vuur in onze harten blust

Mgr. Jacques Vandaele, Bisschop van Hasselt, 1873-1956 (recent ontdekt privédocument)


Lieve Julienne,

Hoe is het nog met u? Ik maak het goed. Mijn dokter zei mij onlangs dat ik de longen van een walvis heb. Vroeger zou ik daar niet echt om gelachen hebben, misschien zelfs van dokter veranderd zijn. Ik weet niet of ge mijn sermoen gehoord hebt, over hoe de landbouwer vandaag de dag geen zorg meer draagt voor zijn zaaigoed, of zijn grond. Ik hoopte dat hij u ter ore zou komen. Dan zoudt ge misschien nog eens terugdenken aan mij.

Weet ge nog hoe wij in de lente van 1936, daar in het schone vooroorlogse Lebbeke, in de keuken van mijn ouderlijke thuis stonden? De keuken met de grote hangklok die altijd kapot was, en telkens opnieuw door vader hersteld moest worden? Ik vond 't een wreed geluk dat ge die dag vier varkensnierkes moest komen halen, want dan konden we nog eens babbelen. Wij gingen toen niet te vrijen, dus elkander zomaar eens zien kon niet. Moeder had die dag een brief gekregen van de Spaarkas van de Boerenbond. De Kas zou het hele jaar geen rente uitbetalen, vanwege de moeilijke omstandigheden in de economie. Moeder was erg somber geworden, en vader was met een norse blik naar buiten gestampt. Hij had Wolf, ons trouwe boerenpaard, voor de ploeg gespannen en ging een akker ploegen die hij nog maar de dag tevoren geploegd had.

Ik bewaarde mijn vrolijkheid tijdens heel die episode. Immers, gij stond naast mij in onze keuken, en geen crisis zou mijn levenslust kunnen bederven. Ik vertelde moeder dat we wel zouden toekomen met een kool minder in de kachel. Zij was daarop geweldig opgevlogen, riep dat ik een verwaande vlegel was en joeg ons beiden de keuken uit. Wij renden over het erf, door de poort, en zodra we de hoek om waren barstten we in een geweldig gelach en gejoel uit. In dat opgelaten moment durfde ik het aan uw hand vast te pakken. Gij keek mij even verwonderd aan, en toen spreidde zich de schoonste lach die ik ooit zag over uw gezicht uit.

Ik rechtte mijn rug, stak fier mijn borst vooruit. Maar dat gevoel van oppermachtigheid verdween telkens weer wanneer ik u aankeek. Dan was ik niet de keizer van het Duitse Rijk, maar slechts het speelse schaatsenrijderke die samen met u schunnige sporen door het water van de kreek trok. Gij droeg die dag uw lichtblauwe schort, met de kleine rode en gele stippen. Uw donkerzwarte haren eindigden in een dikke vlecht, en uw gezicht was bleek en mager als altijd. De mensen noemden u toen vaak een ziekelijk kind. Maar zij zagen niet dat uw ogen eigenlijk fonkelden - wat zij als een ongezonde, geesteszieke trek benoemden.

Uw benen staken in uw afgeleefde klompen, en liepen in hun hagelwitte kousebroeken omhoog tot net onder uw knieën, waar uw rok en voorschort ze opnieuw afdekten. Godverdomme, die dag had ik een geweldige drang om die vermaledijde kledingstukken op te lichten, om dan met de lichtste der ademstoten tegen uw dijbenen te blazen. Als gij daarop gekird had van puur plezier en verlangen, dan had ik u, aangemoedigd, meegenomen naar het weiland van de Van Driessches, dat omringd werd door een middelhoge haag. En daar hadden wij dan misschien met onze handen kunnen voelen aan elkaars lichamen. Had ik geweten dat ik nooit van mijn leven dat plezier zou kennen, ik had het misschien nog gedaan ook.

Maar nu werd ik niet opgejaagd door een gevoel van hoogdringendheid, en bestond er voor mij niets fijner dan moppen te tappen en verhaaltjes te vertellen. En te luisteren terwijl gij voor mij zong. Ge kende zoveel liedjes. Het amuseerde mij telkens wanneer gij vertelde hoe ge 's nachts stiekem naar uw keuken sloop, en op de radio van uw vader posten zocht waar ze muziek uit Amerika speelden. Ge moest toen op het einde altijd de radio terugzetten op de favoriete post van uw vader, zodat hij niets zou merken. Ik was telkens verbaasd over uw talent om de klanken van het Engels zo mooi na te bootsen. Gij vertelde mij dat ge niet wist wat de woorden betekenden, maar dat het u zo mooi in de oren klonk.

Wij wandelden verder, over de aardewegel die naar de eeuwig rommelige hooilanden van de Kaliersen leidde. Gij vertelde over hoe het u zulke zorgen baarde dat uw vader, die een melkveebedrijf had, steeds meer dronk. De veldwachter was die week langs gekomen om uw vader te vragen of hij eindelijk zijn stootkar, waarmee hij drie weken daarvoor in de gracht gekanteld was, eens wou komen opruimen. In uw woonkamer had de veldwachter, in zijn voorspelbare onhandigheid, een jeneverglas omgestoten. Dat jeneverglas had uw vader gestolen op de laatste vergadering van het Davidsfonds, daar was hij bijzonder trots op. Hij had de veldwachter dan ook de huid volgescholden, en hem terug op straat geschopt. Uw moeder maakte zich zorgen dat uw vader iets serieus zou tegenkomen, zei ge.

Ik zei dat dergelijke problemen altijd wel op te lossen vielen, en dat het allemaal zo geen probleem zou zijn. Ik wees naar links, waar het korenveld van de Sierensen lag. Hij stond gebogen over zijn zaaikar. Zijn paard stond ontspannen te ademen, en Sierens boog zich steeds dieper in de houten bak waarin het koren lag, klaar om uitgezaaid te worden. Hij leek op zoek naar iets wat de vrije loop van de zaden door de kleine rasters onderin de bak belemmerde.

"Elaba, Sierens!" riep ik. "Als ge zo scheef blijft staan, zal uw koren al even scheef groeien, zulle!"

Sierens keek geveinsd kwaad op.

"Als ik scheef koren geoogst heb, bak ik er brood mee om uw scheve smoel mee recht te trekken, Burms!"

Zowel ik, gij als Sierens barstten in smakelijk geschater uit. Hoe schoon was het niet, hoe wij bevrijd door de warme lentezon, de velden rondom ons en ons lichte gemoed door het groen wandelden?

Twee weken later vertelde gij mij dat ge mij niet meer wou zien. Ge zag er die dag vermoeid uit, en de fonkeling in uw ogen was omgevormd tot een droefenis triester dan de dood zelf. Ik weet nu dat die fonkeling van weleer altijd al voorbestemd was om ooit dof te worden. Toch waart ge trots en zeker van uw stuk, toen ge met mij sprak.

"Het zijn niet gewoon uw grapjes, Marcel. Uw grapjes maken mij blij. 't Is wat ge tussen de grapjes doet, dat mij zo bedroeft. Mijn vader maakt het niet beter. Hij heeft gisteren mijn moeder in het kolenkot opgesloten, en is daarna op zijn fiets gestapt. Ze hebben hem deze ochtend teruggevonden in de greppel voor de boerderij van Scholiers."

"Oei, dat is erg..."

"Nee, gij vindt dat niet erg. Ge vond het twee weken geleden niet erg," zeidt ge, "en ge zult het nooit erg vinden."

Ik was toen razend, buiten mijzelf. Ik ben weggelopen zonder u nog een woord te zeggen. Ik had toen het gevoel dat ik wanneer ik u zoveel blijdschap gebracht had, het schandalig was dat gij mij zoveel ontnam. Ik heb de hele lente en zomer als een gek op de boerderij gewerkt. Vervuld van woede keerde ik het hooi. Met venijnige stokslagen dreef ik de koeien van weiland naar weiland. Ik borstelde de tuigen van Max, ons trouw boerenpaard, tot mijn kneukels bloedden en vol splinters zaten. En tegen het eind van de maand juli begon ik steeds geestdriftiger naar de kerk te gaan. Daar werd gepreekt over Liefde die nooit stierf.

In september 1936 ging ik het seminarie in. Ik werd al snel opgemerkt als één van de grote talenten van mijn klas. Ik was een uitblinker in de rethorische kunsten, vertelde men mij. Ik werd steeds vaster overtuigd van het feit dat gij een misdaad tegen de door God geschapen natuur gepleegd had. Ik werd een gedreven jager op al uw medeplichtigen - ik wenste hen de dood in omdat ze u verdorven en omdat gij hen aanbad. Acht jaar later werd ik tot priester gewijd. Ik was tegelijk steunpilaar en angststorm van mijn parochie. Wanneer ik 's zondags preekte, hing ik half over de balustrade van mijn preekstoel, wapperde mijn manipel en waren mijn ogen groot en duister.

Ik wist dat gij intussen opgenomen geweest waart wegens een zenuwinzinking maar wonderbaarlijk vrijgekomen waart. Ik ving op dat gij naar Brussel verhuisd waart, en daar in een café aan het werk gegaan waart. Uiteindelijk werd ge zangeres in een Brusselse nachtclub. Ge stond bekend als Jivin' Julianne, hoorde ik. Uw begeleidende groep heette Toots and the Ferocious Felines. Ik zocht op wat dat betekende, en brandde van woede over uw onbeschaamdheid. Het maakte mijn overtuiging enkel feller dat gij op die verdoemde middag in april 1936 resoluut het pad van de Duivel opgestapt waart. Telkens wanneer ik de homoseksuelen, communisten en vrijzinnigen van de planeet eeuwige sintels en vergiftigde zweepslagen toewenste, voelde ik mij gesterkt in de gedachte dat ik u een stap voor bleef. Ik had voor een beter leven gekozen. Maar gij zat mij steevast nauw op de hielen, voelde ik.

En dus bleef ik zondaars in de ban slaan. Tegelijk zegende ik de trouwe gehuwden van mijn congregatie. Zij hielden van mij, want ik was een standvastig figuur. Ik doopte hun kinderen, sprak zalvende woorden wanneer zij in onmin lagen. Ik loste elke onenigheid op in de oneindigheid van Gods liefde. Mijn noeste arbeid bleef niet onopgemerkt. Ik werd in 1963 tot bisschop gewijd. Ik zou nu kunnen schrijven, de leer van mijn geliefde Katholieke Kerk aanscherpen. Ik kantte mij tegen alles wat de sacrale aard van onze gesloten gemeenschap poogde te ondermijnen. Ik knoopte mijn levensgeluk steeds geestdriftiger vast aan gebaren, wierookvaten en gebeden.

De laatste jaren voel ik mijn krachten afnemen. Mijn geest maakt al eens fouten. Maar mijn volgelingen blijven alles van mij aannemen, want ik heb het Woord Gods ontvangen. Het is ironisch, dat ik tijdens mijn oude dagen het minst van heel mijn leven in twijfel getrokken word, terwijl diezelfde twijfel reeds enige jaren aan de kathedraal van mijn innerlijke geloofsovertuiging knaagt. Ik heb mijn parochianen al die jaren verteld dat zij ontstaan zijn uit iets dat groter is dan zijzelf. U wordt overkoepeld door een mystieke stroom van gevoelens en krachten die u nooit zal vatten, zei ik hen.

Is dat wel zo, lieve Julienne? Misschien was ik wel niet meer dan ik, in die tijd, en gij niet meer dan gij. Tussen ons bestonden muren zoals die tussen alle mensen bestaan. Ik wou niets liever dan mijn hele leven met u flierefluiten, gij wou dat uw vader niet bewusteloos in de gracht zou belanden. Ik dacht dat het gezicht van onze liefde bestond uit de schoonheid van de krullen die mijn woorden en gebaren in de ijle lucht beschreven. Maar feitelijk had onze liefde geen gezicht, slechts toevallige ontmoetingen die gevoelens bij ons opriepen waar we 's nachts angstig van droomden dat ze de volgende dag dood en begraven zouden zijn. Ik was even koortsachtig wanneer ik u het hof maakte, als wanneer ik vanaf mijn preekstoel mijn gelovigen toesprak. Er was geen verschil. Ik was ik, en gij waart gij.

Ach, lieve Julienne, ik begrijp nu dingen die mij doen inzien hoe harteloos en liefdeloos het van mij was om kwaad weg te lopen, die verdoemde lentemiddag. Liefde had ik getoond wanneer ik u in mijn armen genomen had, en u vanuit de grond van mijn hart beloofd had om uw vader op het goede pad te helpen. Misschien was dan een waar gezicht van onze liefde gematerialiseerd, een gezicht dat nooit meer verbrijzeld kon worden. Of misschien niet.

Lieve Julienne, ik wil u nog eens zien. Kunt gij misschien eens bij mij op visite komen? Wij kunnen dan een tas koffie drinken, en het uitstekende gebak dat mij als gewaardeerd bisschop gegund wordt eten. Ik kan dan nog eens met u praten, en uit uw eigen mond horen hoe het met u gaat. Ik besef dat mij geen eeuwen meer resten, en ik ben er ook niet meer zo zeker van of wij elkaar ooit nog in een Hiernamaals zullen ontmoeten. Er zou mij bijgevolg niets gelukkiger maken dan elkaar nog één maal te spreken, hier in deze eigenste studeerkamer.

Vol van Liefde,

Uw Marcel
Mgr. Marcel Burms, Bisschop van Gent


Aan mgr. Burms, Marcel
Hooggeachte monseigneur Burms,

Het bedroeft ons zeer u te moeten melden dat mevrouw Julienne Saerens, die u deze week aanschreef, drie weken geleden kwam te overlijden. Wij sturen u hierbij uw brief per kerende terug. Mevrouw Saerens liet voor haar overlijden echter wel na dat wij u, zo u ooit contact met haar zou proberen opnemen, moesten vertellen dat zij ook nog veel aan u gedacht had, en dat zij u alles vergeeft, omdat er niets te vergeven valt.

Vriendelijke Groeten,

Karla Bertels
Directrice Segnorie Ter Minne, Lebbeke

(Vrij gebaseerd op Martha van Tom Waits)

woensdag 5 november 2008

Nation's homeless immediately call on Barack Obama to deliver on his campaign pledges

There is no doubt that Barack Obama managed to galvanize a very diverse coalition of voters. And in this coalition of hope, America's homeless have distinguished themselves as the most demanding of all these voters, as they made themselves heard all day, calling on the president-elect to fulfill his promise of bringing change to the country.

"We understand the president-elect doesn't yet have access to the vaults of the Treasury," says Boris Jackson, a former auto worker who ended up in the gutters of Detroit after GM fired him. "But surely, he's been a US Senator for four full years now. I'm positive the man has at least a nickel or two to spare for us, in his pockets." Marlon Johnson, who had a convenience store for people who enjoy gunning pineapples with 20-gauge shotguns before the economic downturn forced him out of his shop and his house, echoes the demands of his comrade of simmering and icy days: "Barack promised us change. Normally, we have to beg all day long, get spat on and suffer extreme cold for a few lousy coins. During Obama's campaign, we were promised our change on huge twenty by twenty billboards. Can you blame us for being demanding, now he's won?"

The homeless, who have loosely associated around their common expectation, have no real plans for action if Obama fails to deliver on his promise. "We thought about a farting march. We'd steal all the beans we could muster from Walmart, and then march through Obama's neighbourhood in an outcry of gas. But some of pointed out that that seemed like a rather adolescent way of voicing our discontent." But Obama should be warned: America's homeless are in no way prepared to see their hopes flounder. "We've got a few tricks up our sleeve, for sure. Us homeless, we're more vital to a healthy society than most folks think. What if we quit tripping hoodlums, who are scurrying away with an old lady's handbag, with our filthy wooden crutches? We find great joy in such things, mind you, but we'll deprave ourself of that particular avenue of pleasure with great self-discipline, if need be. And we'll think of other things, oh yes!" says Gary Folkson, the self-proclaimed intellectual and political leader of the homeless association.

Editorial Note: The improvised association of Homeless for Change just announced they fired Gary Folkson as their spokesperson, this apparantly because "he's a paternalistic, arrogant, tedious son of a bitch. Plus, he accidentily set fire to a whole box of powdered milk. How dumb can you get?"

woensdag 1 oktober 2008

De Kinderen van de Andes

"... net twee mulatjes geadopteerd. Echt een lieverd, die jongen. Het meisje is behoorlijk zelfzeker - op het arrogante af. Maar dat krijgen we er wel uit. Charles is een pedagogisch wonder, weet je."
Al sprekende zag Angeline Schwarz hoe Veronique Duysenburgs naaldhak even weggleed op het gladde marmer van 't Latemke, en voelde terstond de kriebel van een hoog lachje door haar luchtpijp omhoog schieten. Ze hield hem in. Het enige wat haar eigen aura van superioriteit enigszins verzwakte was haar opvallende tic nerveux: af en toe kneep ze haar linkeroog een halve seconde dicht, alsof ze even diep moest nadenken over één of andere trivialiteit.
Charles Poye, Angeline's echtgenoot en CEO van Young & Groovy Communications, was intussen geruisloos in een zuil van woede veranderd. Domme, domme trut, dacht hij. Als je dan per sé wekelijks je kop wil laten zandstralen met parelwit uit de Maledieven, hou dan ook je klep als het over ernstige zaken gaat. Iedereen met 'n beetje verstand wist intussen dat mulatjes adopteren behoorlijk passé was. Mestiezen waren de rage van het moment - mestiezen die in hun thuisland in de problemen geraakt waren. Uiteraard niet te hard. Niemand had trek in een kind dat vroeger met een knipmes in de hand door de sloppenwijken zwierf.
Het gezelschap stond in de helgele binnenzaal van Taverne 't Latemke. De felle kleur was een idee van de eigenaar, Philippe. Die ooit bedacht had hoe mooi het niet zou zijn mocht hij zijn Taverne schilderen in de kleur van zijn eigen ziel. Hij was langs geweest bij een goeroe. Die had hem drie uur lang op een mat van pure slangenhuid laten zitten en een theeketel op de top van zijn schedel gebalanceerd, om te concluderen dat Philippe een diepzwarte ziel had. Philippe had dan maar besloten om 't Latemke maandelijks in een nieuwe kleur te schilderen. Hij was er vast van overtuigd dat dit een perfecte expressie zou zijn van de dynamische huiselijkheid die de Latemse gezelschapsmensen zochten in hun tavernes.
Om de nieuwe kleur van de maand te vieren, gaf Philippe telkens een drink. De aanwezige vrouwen vergeleken er elkaars nagels, handen, haar, schoenen, rugholte, handtas, neusbrug, tandglazuur, wimpers en stiekem keken ze welk merk likeur de andere dames onder hun rok verborgen. De mannen fezelden gewoon discreet onder elkander over wie nu welke positie had ingenomen bij welk bedrijf. En hoe dat bedrijf het dan wel deed. En wanneer niemand keek, vergeleken ze elkaars nekpezen, Blackberries, jukbeenderen, haarlijnen, lichtblauwe handgestikte jeansbroeken en kunstvezel brilmonturen.
Charles Poye kon als geen ander navigeren in dat schijnbaar onoverzichtelijk labyrinth van afkeuring, afgunst en parasitisme. Maar zijn vrouw had, daar was hij rotsvast van overtuigd, net een geweldige uitschuiver begaan. Hij had net besloten de brokken te gaan ruimen, toen Jacques Outrève zich bij het gezelschap voegde met een blik die verried dat hij Angeline's misstap niet alleen gehoord had, maar hem ook correct verwerkt had, en al een behoorlijk actieplan had uitgewerkt om er zoveel mogelijk voordeel uit te puren.
Outrève was een klootzak van het eerste uur. Hij maakte er een sport van nooit zelf mensen te ontslaan. In plaats daarvan ontbood hij zijn meest behaagzieke medewerkers, en vertrouwde hen allerlei stille, dubbelzinnige hints toe die suggereerden dat hij deze of gene persoon wel eens ontslagen zou willen zien. Het amuseerde hem daarna danig om te zien hoe de stumperds in totale ontreddering zwalpten tussen volgzaamheid aan de orders van de top, onzekerheid over de motieven van de top, en angst voor diegenen die ze misschién op de wip moesten zetten. Het zorgde voor een vooroorlogs, deprimerend klimaat op de werkvloer, maar Outrève hield net zo weinig van behaagzieke medewerkers als van de rest van zijn werknemers, dus de geur van neurotische zelfbescherming die doorheen zijn kantoren zweefde plezierde hem zeer.
Charles Poye schoof zijn horloge enkele keren op en neer over zijn bovenarm, die hard was geworden van de scherpe anticipatie. Outrève opende en sloot zijn rechterhand driemaal na elkaar, zodat de glanzende pezen rond zijn polsen opsprongen als de kam van een strijdlustige haan. Poye erkende meteen zijn verlies in deze eerste uitwisseling van korte, verkennende stoten.
"Hebben jullie al een idee van de scholing die de twee jongelingen zullen volgen? Ik kan je de privé-scholing bijzonder warm afraden. Het staat ondertussen al vast dat kinderen de warmte van een volle speelplaats nu eenmaal nodig hebben als moedermelk." Outrève was de meester van de onschuldige openingsvraag. Hij was er rotsvast van overtuigd dat de perfect gestroomlijnde sociale blitz altijd ingeluid diende te worden met gespeelde naïeveteit en geveinsde behulpzaamheid.
"Ach nee, net door het intieme karakter van de relatie tussen de mentor en onze mulatjes zullen ze uiteindelijk de ultieme levenskunst vinden." Poye wenste dat zijn vrouw nooit in contact gekomen was met iets dat ooit op papier gezet was. Ze absorbeerde dergelijke materie zoals een giraf een boom kaalvrat. Zonder een besef te hebben van de kleur, smaak of weerbarstigheid van hetgeen ze las, graaide ze doorheen Arabische, Boeddhistische, Franse en Taoïstische literatuur en versmolt alle fijnzinnige levensbeschouwelijke katharsissen tot een geboetseerde zoektocht naar de levenskunst. Het verfoeilijke Flairgehalte van haar denken ontlokte bij Poye een krachtige weerzin tegen zijn vrouw.
"Schat, wij hebben net twee mestiezen geadopteerd. Mes-tiezen. Door hun bloed loopt het rijke cultuurpatrimonium van volkeren die slangen vereerden en noeste Iberische kolonisatoren." Poye besloot zich een weg in de conversatie te rammen. "Mijn vrouw vergeet soms al eens de historische atlas open te slaan, wanneer we kinderen adopteren," voegde hij er met een aimabele knipoog naar de anderen aan toe. Angeline voelde zich alsof er plots een reusachtige ijspegel door haar voetzolen, langs haar ruggenwervel door haar hele lijf geramd werd. De eerste schok van de vernedering werd al snel overweldigd door een hete, stekelige woedebui. Angeline wist dat ze rood aanliep, en dat zulks niet paste. De helse drang om haar zalmvorkje door het linkeroog van haar echtgenoot te rammen was net minder krachtig dan haar vermogen om vast te houden aan de sociale codes van 't Latemke.
Dat was Elena Fyodorov niet ontgaan. De lange, slanke Russische echtgenote van Outrève, die ogen had die schijnbaar constant langzaam over het gezelschap gleden, verdomde die arrogante dikkerd van een Poye tot in de grond van haar hart. In het afgelegen, schier zelfbedruipende dorp op het Russische platteland waar ze opgegroeid was waren de mannen vaak minder geletterd dan de vrouwen. Ze verpatsten er op de markt de magere oogst die ze binnenhaalden, aangevuld met autobanden, badkuipen die ergens langs de kant van een landweg achtergelaten waren en bidons vol industriële reinigingsproducten die uit een verlaten staatsopslagplaats gestolen waren. Maar het waren de vrouwen die wisten dat oorwormen een gemene plaag onder de kinderen waren, dat appels preventief werkten tegen kanker, en dus gaven de vrouwen de schamele roebels die op de markt verdiend werden uit. Geen enkele man zou er zelfs maar aan gedacht hebben het intellectuele oordeel van een vrouw te betwijfelen, laat staan in het belachelijke te trekken. Ze schuwden het tirannieke gedrag daarom niet harder, maar ze hadden tegelijkertijd een grenzeloos vertrouwen in de alwetendheid van hun vrouwen als het op kennis over het dagelijkse overleven aankwam.
Het leek Elena dan ook zo onwaarschijnlijk en onrechtvaardig dat in deze wereld van obscure, nutteloze weetjes het nuchtere, instinctieve oordeel van een vrouw moest onderdoen voor een trivialiteit over de juiste benaming van haar kinderen. Van haar man was ze zulke dingen intussen wel gewend. Toen ze hem had leren kennen, was ze volledig ondersteboven van de in donkerbruin bont geklede trapper die helemaal uit België overgevlogen was om in de bossen rond haar dorp op vossen te jagen. Het was alsof hij een perfect getrimde natuurkracht was, met zijn lichte stoppelbaard en zijn zware hoornen bril. Outrève had de bril voor de gelegenheid gekocht, en tegen betaling door een berooide kunstenaar laten bedekken onder een fijn stoflaagje.
Het kon Elena niet deren: de eerste indruk die op haar netvlies gebrand bleef was er één van een roofdier met een esthetisch smetteloze afwerking. Ze had hem na zijn eerste avond op jacht meegelokt tussen de witte, betonnen woningen van haar dorp, naar de verlaten gemeenschappelijke zaal, waar ze haar oude nylon sneeuwjas op de grond uitspreidde en wachtte op de natuurkracht die Jacques Outrève was. Die ervoer op dat moment de testosteronpiek van zijn leven: een onvoorstelbaar mooie lokale vrouw, met een perfecte lange nek, had hem bekeken, ingeschat en zomaar besloten dat hij, Jacques Outrève, indrukwekkend genoeg was om zijn hoofd naar beneden te trekken voor een lange, trage tongzoen en een al even langzame vrijpartij.
Zoals zovele maharaja's, moghuls en andere niet-Christelijke vorsten voor hem brandde Outrève als een kaars bij de gedachte dat hij een geroofde schoonheid uit verre streken zou kunnen meenemen naar huis, en dus had hij haar ten huwelijk gevraagd. Naast het prestige die hij aan haar zou overhouden, was haar dominante, zelfverzekerde pastorale rust een etherische parel aan wiens gloed hij zich graag warmde. Met haar goedkeuring zou elke beslissing die hij nam, althans in zijn eigen hoofd, een zweem van ambachtelijke authenticiteit gaan dragen. De realiteit van hun huwelijksleven bleek voor beiden een klap in het gezicht.
Elena ervoer al snel een intense morele verontwaardiging over het achterbakse, praalzieke gedrag van haar man, terwijl hij geen weg wist met haar luie, kattige, geringschattende opmerkingen. Het was echter een klap in het gezicht die de moedeloos strompelende eenzame verder vertraagde en bedroefde, maar niet tegenhield. Outrève was verslaafd aan de manier waarop ze de Latemse middenstanders steeds opnieuw de adem ontnam wanneer ze met hun Mercedes Jeep naar de slager trok, en Elena was simpelweg verslaafd aan de Mercedes Jeep. Geen haar op haar hoofd dat eraan dacht naar het barre Rusland terug te keren.
Maar dat zou haar er niet van weerhouden de dikdoenerige vrienden van haar man af en toe lik op stuk te geven. "Wie in zijn atlas kijkt, ziet de wereld niet." Elena goot de volkswijsheid over de conversatie heen, geglazuurd met haar diepe, natte Slavische keelklanken.
Angeline geloofde haar oren niet. Die lange blonde Servische trut van Outrève vond het dan nog eens nodig om haar man te beledigen, temidden het gezelschap. Met een waanzinnig oppervlakkig cliché dan nog. De opgespaarde woede die voortvloeide uit de steek die ze van haar man ontvangen had, richtte zich op een vers doelwit.
"En wie amper Nederlands spreekt, mengt zich beter niet in dit soort discussies." Angeline schatte meteen nadat de woorden haar lippen verlieten perfect in hoever ze precies te ver gegaan was. Heel ver. Dit soort laatdunkende uitspraken waren een ultiem teken van zwakte, en te agressief voor een Latemse brasserie.
Zelfs in Outrèves hoofd hield de tactische rekenmachine even op met de puntjes met elkaar te verbinden, en nam de patriarchale woede alles over.
"Als dit het soort respect is dat je mensen uit den vreemde betoont, dan heb ik medelijden met je mestiezen, Angeline."
Poye kon niet anders dan terugschieten: "We behandelen onze mestiezen met meer respect dan jij je toonzaalbruid uit de toendra, Outrève." Die verdomde geveinsde vroomheid van Outrève, ook.
De ruzie ging al snel op een slechte Italiaanse operette lijken. De aanwezigen, behalve Elena, vonden ongeremd gebrul beneden hun waardigheid, en dus werden de verwijten met matig verheven stemmen heen en weer gegooid. Jacques probeerde zijn vrouw enigszins in te tomen, om de beheerste sfeer van het conflict te vrijwaren. De mate waarin zinsverbijstering zich meester had gemaakt van de hoofden van de deelnemers, was echter even groot als in elke ordinaire caféruzie.
Net op dat moment glipte Danny Deconstructeur de zaal binnen. Hij was gekleed in zijn zwart-witte kelnerstenue en trok bijgevolg geen greintje aandacht. De handelingen van het personeel langer dan een halve seconde volgen was in 't Latemke een zoveelste teken van zwakte. Het personeel was een vanzelfsprekend gegeven, een serviel automatisme waar geen vragen bij hoefden. Danny Deconstructeur was eigenlijk gekomen om de sleutels van een Bentley uit één van de topkaderbroekzakken te rollen. Zijn bijnaam had hij verdiend aan zijn gave om uit een geparkeerde auto, van elk mogelijk merk, binnen de anderhalve minuut alle waardevolle delen te verwijderen. Hij had besloten dat het na drie jaar dergelijk ongein uithalen mooi geweest was. En dus was hij auto's beginnen stelen van rijkelui wanneer die niet helemaal op hun qui-vive waren.
Danny had vijf stappen in de zaal gezet toen hij, ingegeven door de omstandigheden, zijn plannen drastisch wijzigde. Twee onbewaakte Turkse kinderen! Hoewel, nee, hun hoofden waren te rond voor Turkse kinderen. Wat het ook waren, het waren adoptiekinderen. En Danny mocht die dan wel biologisch niet van elkaar kunnen onderscheiden, hij wist maar al te goed wat ze waard waren. De procedures om een adoptiekind te verkrijgen waren zo veeleisend en bewogen zo traag dat een bloeiende zwarte markt voor adoptiekinderen uit de grond gestampt was.
En dus wandelden rijke Vlamingen, licht op hun ongemak, tegenwoordig café De Koekenbakker in Mariakerke binnen. Het café had op korte tijd een uitstekende reputatie opgebouwd als commercieel knooppunt van de zwarte markt voor adoptiekinderen. De verkopers in het café schepten er genoegen in de grenzen van de goede smaak die hun gedistingeerde klanten zo devoot respecteerden met de walmende stormram te doorbreken. Ze gedroegen zich als middeleeuwse slavenhandelaars. Ze geurden naar bier en gerookte haring. Ze trokken één oog opzettelijk dichter dan het andere, in de wetenschap dat lichamelijke misvormingen hun klanten tegelijk angst en afkeer aanjoegen. De kinderen van de verkopers liepen met stroef samengeperste lippen en schijnbaar eeuwig gefronste wenkbrauwen tussen de tafels en terroriseerden schaamteloos de koopwaar. Voor de rijke aspirant-adoptiefouder was het een helse ervaring, maar na een halfuur kon hij wel buitengaan met een adoptiefkind aan de hand.
"Kom, gastjes, kom keer mee met mij," sprak Danny de twee mestiezen van Charles Poye en Angeline Schwarz vriendelijk dwingend toe. De twee kinderen, blij dat ze eindelijk wat aandacht kregen na ongewenst het onderwerp van een vlammende woordenwisseling geworden te zijn, volgden Danny graag. Zijn kaarsrecht afgesneden veld stijf rechtopstaand haar deed hen denken aan neef Enrique, die in betere tijden met hen op het dak van hun witte, kalken huis klom en hen leerde hoe ze vogels van nabije daken moesten kogelen met rivierkeien, tot buurman Alfonso hen wild gebarend toeschreeuwde dat ze maar beter snel met die smeerlapperij konden ophouden, als ze geen kogel uit zijn jachtgeweer wilden vangen. Triomfantelijk lachend waren ze langs de regenpijp naar beneden gegleden, en neef Enrique had hen elk een tortilla gekocht. Als Danny vergelijkbaar vermaak kon aanbieden, mocht hij hen gerust op de rafelige achterbank van een oude Peugeot 206 duwen.
Jacques Outrève had Danny net zien buitenglippen met de twee kinderen, maar had niets gezegd. In de algehele ambiance van de brasserie viel het sowieso niet op als een kelner zich even bezighield met de aanwezige kinderen, en dus kon hij het zich veroorloven te gebaren alsof er niets gebeurd was. Danny Deconstructeur kende hij echter maar al te goed. Jacques gebruikte hem om zijn collectie van legermessen uit de Tweede Wereldoorlog uit te breiden. Om de één of de andere reden kwam Danny altijd met de meest zeldzame exemplaren op de proppen.
Een amusante gedachte bekroop Outrève. Hij zou maandag contact opnemen met Danny, en de kinderen van Poye van hem overkopen. Hij zou ze dan triomfantelijk aan Charles en Angeline teruggeven, gepaard met een geweldige uitleg over hoe hun verlies hem zo hard geraakt had dat hij besloten had het heft in eigen handen te nemen. In één haal zou hij hun ouderschapskwaliteiten in twijfel trekken. En Elena zou de avontuurlijkheid van zijn onderneming erkennen, en hem opnieuw beminnen zoals die keer in haar geboortedorp. Outrève grijnsde breed. Er had toch iemand gewonnen, deze avond.

dinsdag 19 augustus 2008

Allergisch aan Incompetentie

Jean-Therèse Destecker hield een grote barbeque. Nu zijn partij, Trein Destecker, bijzonder goed draaide veroorloofde hij zich 's zomers een driewekelijkse barbeque. Niets groots, familie en intimi. Dat zijn partij goed draaide plezierde hem zeer, en had bovendien de wijd verspreide slogan "De partij loopt als een Trein" geïnspireerd. Een vondst van Jochen Sirkels, communicatiespecialist van Trein Destecker.
De varkenslapjes op de barbeque gaven een doordringend zoutige geur af. Jean-Therèse liet zich graag afdrijven in politiek-filosofische contemplaties tijdens het barbeque'en. Voedsel was de basis van het leven. En politiek was slechts de autoweg die het leven de vrijheid moest geven om te rijden waar het zelf heen wou rijden, toch? Beelden van pezige Neanderthalers, vrijpostig schransend en drinkend rond een hoog kampvuur, dreven plots zijn bewustzijn binnen. Hoe mooi moet het leven niet geweest zijn, voor er overheden waren! De Neanderthalers namen wat ze behoefden, zonder dat een ambtenaar met ingevallen wangen hen met opgestoken vinger kwam vertellen dat ze deze of gene mammoet niet mochten mollen.
Ah, hoe zou Jean-Therèse geschitterd hebben temidden dat soort lieden. Zijn Neanderthalerkompanen zouden opgemerkt hebben wat het bekakte Vlaamse politieke establishment nog niet zou herkennen al lag het vlak onder hun neus met een beschrijvende pancarte eronder: zijn enorme hart. Zijn vechtlust, zijn loyaliteit aan hetgeen hem dierbaar was en zijn schier primitief oprechte emotionaliteit zouden hem wis en zeker de steun, toeverlaat en eeuwige leider van een stam in de prehistorische Vogezen gemaakt hebben. Misschien moest hij Edelbrand Couckaert, het ideologisch genie van Trein Destecker, maar eens vragen of hij niets kon uitwerken rond de levenspracht van de oermaatschappij. Doorvoelde ideeën krijgen, daar was Jean-Therèse goed in, maar ze uitwerken, dat was niet zijn sterkste punt - waardoor hij dat soort zaken steeds aan Edelbrand liet. Je eigen zwakke punten erkennen, dat was één van Jean-Therèses stokpaardjes. Zelf had hij er intussen drie erkend.
Desteckers jongste zoontje doorbrak zijn overpeinzingen: "Papa, op de speelplaats heeft Pieter gezegd dat zijn papa zei dat Stella Urbrouck een incompetent, politiek onbenullig mens is. Is dat waar?" Jean-Therèse reageerde hierop met een klinkende oorvijg, maar ook met een passende riposte: "Welnee, jongen. Stella is een politica die wat ze mist aan ideologisch doorzicht ruimschoots goedmaakt in ongerichte agressiviteit. Dat maakt haar waarschijnlijk nog de competentste aller politica's." Jean-Therèse geloofde niet in bestraffing zonder een degelijke inhoudelijke bijsluiter.
De varkenslapjes waren ondertussen behoorlijk gaar. Jean-Therèse stapelde ze losjes op een grote kristallen schotel, en verdeelde ze onder zijn familieleden.
"Voor mij geen varkenslapje, pa." Sofie, dochter Destecker, kneep haar neus dicht en huiverde zachtjes.
Jean-Therèse voelde meteen de minachting van zijn dochter voor de betere vleesproducten aan: "Jij hooghartige veganistische teef," beet hij.
"Maar pa, je weet toch dat ik allergisch..."
"Dat je levenskeuzes maakt, dat kan ik alleen maar toejuichen. Ik ben het zelf geweest, die je de kunst van het kiezen en trouw aanhangen van weldoordachte ideologische richtingen heeft aangeleerd. Maar wat je nu tentoonspreidt, is pure arrogantie. Een trap in de ballen van elke hardwerkende Vlaamse varkensboer. En dat kan ik niet pikken. Dus zal je dat lapje opeten, tot de laatste pees!"
"Maar pa..."
"Eet, verdomme!"
Uitgestrekt tussen angst en schroom plantte Sofie haar vork in het lapje, sneed er een stukje af en begon te eten. Een ideaal moment, vond Jack, Jean-Therèse's oudste zoon, om zijn punt te maken: "Het is toch weer typisch, Sofie, dat net jij zo'n houding moet aannemen. Waarom kan je geen positieve, opbouwende levenskeuzes maken? Waarom moeten jouw keuzes telkens opnieuw van een dergelijke destructieve aard zijn?"
"Sterk punt, Jack." Vanbinnen gloeide Jean-Therèse. Zijn oudste zoon had alle kwaliteiten die een zoon vandoen had om zijn vader op te volgen. De sierlijkheid en perfecte timing waarmee hij zijn zus in de nek gevallen was én een mes in de rug gedraaid had op haar zwakste moment, dat was pure kunst. Over een jaar of tien zou Jean-Therèse dan ook de leiding van de partij overdragen aan Jack. Dat zou gepaard gaan met een prachtige ceremonie. Jean-Therèse herschikte onwillekeurig de plooien van zijn barbequeschort. Sofie's hoofd kleurde een tintje roder, en ze hapte af en toe naar adem.
"Feitelijk, pa, ben ik van mening dat Sofie dergelijke keuzes misschien beter buiten de beschermende boezem van onze familie zou moeten maken. Ik vind echt niet dat zij het nog verdient een Destecker te zijn."
"Ach, dat weet ik niet helemaal, jongen. En daarenboven, de overheid ontneemt mij de vrijheid om mijn familienaam toe te kennen aan wie het mij goeddunkt. Een trieste zaak, maar ook een werkelijkheid waarbij ik me zal moeten neerleggen zolang de bestaande elite aan de macht is."
Sofie hoestte tweemaal lang en nadrukkelijk, en zeeg toen neer. Haar voorhoofd belandde in een poeltje appelmoes. Jean-Therèse keek licht vertederd neer op zijn bewusteloze dochter. Sofie was anders dan Jack - minder daadkrachtig, maar ze had wel de emotionele volwassenheid om de gevolgen van haar daden te aanvaarden. En dat was ook al heel wat. Jenny, Jean-Therèses vrouw, richtte zich langzaam op, wandelde richting keuken en belde een ambulance. Alles wat die middag in de tuin van de Desteckers gebeurd was, was een weergaloze reflectie van de opperste natuurlijke vrijheid, besefte Jean-Therèse.
Het kon gewoonweg niet beter worden.

vrijdag 15 augustus 2008

Over de Kunst van het Vegen

Een goeie vriendin van me raadde me aan om deze blog zo klein mogelijk te houden. Grootse bespiegelingen, lang uitgerokken metaforen en vergezochte allegorieën, dat is voor zij die ondertussen al wat meer kaas gegeten hebben van de literatuur. En zie je wel? Ik kan ze gewoon niet laten, de hoogdravende woorden. Hoogdravende woorden zijn dan ook bloedgeil. Maar dat daargelaten. Ze laten je er gewoon altijd inlopen, met de voorspiegeling van instantsucces en expresserkenning. Deze blog moet simpel en alledaags blijven. Misschien moest ik gewoon proberen – on line – een soort dagboek bij te houden?
Ik geloof nooit dat een mens elke dag iets meemaakt dat het verhalen waard is – de zwakte van ongeveer elke blog die beschrijft wat, nu ja, wat een mens elke dag meemaakt. Maar je kan natuurlijk maar proberen.
Enkele weken geleden werkte ik een nachtshift bij POMP, een krantendistributiecentrum net buiten Gent. Tot ik een baan als fulltime rockheld krijg, heb ik me voorgenomen me zo lang mogelijk met dit soort baantjes bezig te houden. Dit soort baantjes, of leerkracht wezen. Als één of andere farmareus mij de buitenkans biedt om elke dag opnieuw tussen twee asgrauwe gezichten aan te schuiven in een gigantische rij pc’s, bedank ik vriendelijk. Maar POMP, daar begin ik mij ondertussen danig te amuseren. Je krijgt er de meest fijnzinnige internationale krantentitels onder ogen, je wordt er niet overdreven afgejakkerd en de drankautomaten behoren ongetwijfeld tot de betrouwbaarste van alle industriële drankautomaten in heel West-Europa. Een beker gloeiend hete tomatensoep, 30 eurocent. Kan tellen.
En in de loopbaan van elke POMP’er komt dan het moment dat hij een informele promotie meemaakt. Zo ook gebeurde het vanavond bij mij: ik mocht voor het eerst aan de voorverdelingstafel staan. Normaal begin je als interim in de boxen – gevormd uit lange, uniforme rijen lichtblauwe plastic bakken die op het eind van de avond allemaal in een bestelwagen naar de krantenwinkels gevoerd worden. Het mag duidelijk zijn dat de voorverdelingstafel een behoorlijke trap hoger op de ladder is – zonder de voorverdelingstafel raken de kranten nooit in de boxen.
De vitale aard van het werk dat ik die avond zou verrichten sloeg mij meteen om het hart als een de de eerste aanblik van een bijzonder geslaagde Facebookfoto van jezelf. Mijn borst pompte even aan versneld tempo, en ik trok een trage blik doorheen het reusachtige magazijn. Ondertussen een beetje míjn magazijn. Ik was nu in de leer, bovendien – in direct contact met de voorman. Ik zou nog steeds kranten tellen, en met nonchalante zwaai naar de juiste vaknummers gooien. Maar mijn telling zou wel cruciaal zijn voor het welslagen van een hele boxverdeling. Ik snoof de grote verantwoordelijkheid op als de dampen van een kruidige, zoete thee.
De onuitgesproken privileges die je meteen denkt te kunnen ontlenen aan de informele promotie zijn talrijk, en allemaal even potsierlijk. Op een bepaald moment ging ik even in één van de boxen meehelpen – niets te doen aan de tafel, de ervaren verdeler voélt meteen instinctief aan dat hij elders nodig is. De jongen die in box A1 stond te verdelen – hoogstwaarschijnlijk enkele malen efficiënter en scherper dan ik – wees me erop dat ik eerst de kranten in de verste rij bakken moest verdelen, dat zou makkelijker gaan. Ik voelde meteen een sterke drang om de kranten opnieuw op de tafel neer te ploffen, en de kerel strak aan te kijken – “Hey, arrogante zwabber, mij moet je écht niet meer vertellen hoe je kranten verdeelt.” Eigenlijk wel, maar ik had nu eenmaal achter de voorverdelingstafel gestaan.
Daarna gingen de dingen razendsnel voor me. Door een staking bij de drukkerij arriveerden hele ladingen kranten te laat in het magazijn, en dus werd het plots een wespennest van activiteit die in goeie banen geleid werd door zij die er wérkelijk verstand van hadden. In dat kluwen werd mij en een collega opgedragen even de grote gang te vegen – op die manier konden de heftrucks makkelijker passeren. Geen probleem voor een ervaren voorverdeler als ikzelf. “Ik begin aan deze kant van het magazijn, jij aan de andere kant, en we werken naar elkaar toe,” zo stelde ik de collega voor. Hij wreef even ongeïnteresseerd langs z’n neus en schoffelde naar de andere kant van het magazijn. Mijn borst gloeide: mijn allereerste executive decision!
Wat echt tof is, aan executive decisions, is dat je denkt dat je zonet het warm water uitvond. Of toch twee minuten lang. De lichte meerwaarde aan efficiëntie die je zonet toevoegde aan de werking van een heel magazijn is niet het gevolg van een blikje Red Bull en de daaropvolgende verdelingsrush, maar wel van de creatieve vonken in jóuw brein. Het lijkt zo’n simpele inval, maar ’t is geniaal in al z’n eenvoud, zeggen de yuppie-handboekschrijvers dan. Toch niet, droplul – ’t is in feite gewoon enorm simpel. Maar het geeft je wel een geweldig lucide, euforisch gevoel. Je zou haast denken dat we dit als ras al nodig hebben sinds we puntige rotsen uit hoekige rotsen klieven. En dat is dan weer het mooie aan de moderne corporate emotions. Ze zijn zo puur, meneer.