dinsdag 31 januari 2012

Perspectieven

Het is intussen een ritueel geworden: de vakbonden kondigen een nieuwe staking aan, het brede publiek lanceert een barrage van verontwaardiging via allerhande fora. Studenten klagen over treinen die niet uitrijden om hen op hun examen te brengen. De verbeeldingsrijke internetpolemist legt de motieven achter de staking bloot: sociaaleconomische chantage uit eigenbelang van een bevoorrechte kliek die onbeschaamd de vruchten van andermans hard werk afroomt. Dat beeld heeft zich de laatste maanden in de collectieve geest van brede lagen van de Vlaamse bevolking geënt.

Vincent Van Quickenborne verheft zich boven dit slagveld door zich van harde kritiek te onthouden en haakt tegelijkertijd met verdekte berispingen zijn karretje vast aan een trein die hij zelf, samen met zijn eeuwig verongelijkte medestanders in Vlaanderen, gedurende het laatste decennium in gang gezet heeft. De teneur: als de bonden eerlijk zijn, lasten ze de staking af. En: dit moet nu echt wel de laatste staking zijn. Een politicus die impliciet het stakingsrecht beknot en toch nog gematigd klinkt, het toont aan hoe de Vlaamse bevolking de bakens verzet heeft in haar denken over sociale rechten.

Het meest onthullende tijdsdocument in dit escalerend sociaal tweegevecht was een open brief van een tandarts, Koen Galle, gepubliceerd op diens blog tijdens de aanloop naar de laatste algemene staking in december. Stemmig afgewerkt met de foto van een gezellig beuzelende buschauffeur onder een ‘sorry, geen dienst’-meldingsbord bracht het stuk Galle tot in de studio’s van de VRT. Dat in schril contrast met de relatieve monddoodheid van de spreekbuizen van de vakbond in de Vlaamse media.

De toon van de brief was zorgvuldig opgebouwd om de onbevooroordeeldheid van de auteur in de verf te zetten. Toch verrieden de details vrij makkelijk de ware gevoelens van de kersverse zelfstandige die de brief schreef. Zwanger van moraliserende plichtsretoriek (‘een dag bewust niet werken staat nog niet in mijn woordenboek’), inwendige tegenspraak (‘Ik ben me bewust van mijn mogelijkheden en klagen staat niet in m’n woordenboek. Al zou ik meer dan reden genoeg hebben om te klagen’) en een ronduit beklemmend voornemen tot sociale controle (‘[als] ik teveel rood/groene vesten op een Brussels terras zie zitten, dan verliest u mijn nu al beperkt krediet’) raakte het schrijfsel een gevoelige snaar bij de jonge werknemer.

De brief was één van een aantal publicaties die de laatste maanden een retorische demarcatielijn pogen te trekken tussen zij die bereid zijn de armen uit de mouwen te steken om de crisis hoofd te bieden en de onrealistische, vastgeroeste vakbondslui die krampachtig aan sociale voordelen van vervlogen tijden bleven vasthouden. Daaruit vloeit de idolatrie van de nieuwe minister van Pensioenen voort, die afgebeeld wordt als de voorman van een nieuwe generatie beleidsmakers en burgers die de Belgische en Europese economie opnieuw willen aanzwengelen met onstuitbare ondernemingslust en saneren zonder omzien. Eén populaire Vlaamse krant loofde de minister na de laatste staking onomwonden vanwege zijn ‘daadkrachtige aanpak’. Van Quickenborne beperkte zich tot gracieus monkelen. De houding van iemand die weet dat de buit al binnen is. Het valt evenwel te betwijfelen of een maatschappij beter wordt van kranten die beleidsmakers in interviews stroop om de baard smeren.

Des te meer omdat de demarcatielijn helemaal niet zo eenduidig loopt als ze aan de oppervlakte lijkt te lopen. Want wat betekent dat nu, werkwillig zijn? Een positieve instelling hebben? Hoe gevaarlijk het ook is om hypothetisch over de arbeidsvreugde van anderen te spreken, kan het toch ergens aangenomen worden dat sommige jobs meer inwendige arbeidsmotivatie bieden dan andere. Het is geen toeval dat toen de bevolking tijdens de jaren ’50 en ’60 massaal de kans kreeg om sociaal mobiel te worden, zonen en dochters van stokers, lassers en huisvrouwen studeerden om ingenieurs, dokters en advocaten te worden, en niet omgekeerd.

Sommige jobs bieden meer sociaal prestige, afwisselende en prikkelende arbeidsomstandigheden en, belangrijkst van al, immer lonkende perspectieven op een nog veel interessantere en meer prestigieuze functie. Sla de vele Job@s en Vacatures er maar eens op na: de obsessie van de witteboordenwerknemer met carrièreplanning is niet gering. Het is dan ook een erg krachtig opiaat dat de sleur van de dagdagelijkse arbeidsrealiteit van een aanzienlijk roziger kleurtje voorziet. Een opiaat dat niet bij elke job in het loonzakje gemoffeld wordt. En ‘sociaal prestige’ mag dan gevaarlijk laatdunkend klinken, het is wel een realiteit. In de Latijnse werd ‘bij de vuilkar werken’ immer met de nodige spot besproken. We leven dan misschien niet in Victoriaans Engeland, de mentaliteit rond de sociale pikorde hebben we verbazingwekkend intact geërfd.

Het is dus een beetje kort door de bocht om zomaar te oordelen over de werkwilligheid van mensen die een arbeidend bestaan hebben dat qua invulling mijlenver van het eigen bestaan staat. Daar komt bij dat vele van de zelfverklaarde stakingsbrekers vrij licht over de drijfveren van de stakingen gaan.

Het gaat immers niet alleen om langer werken. Het gaat ook om de toekomstige waardigheid die men de arbeidersbeweging aan de onderhandelingstafel zal gunnen. Die waardigheid is voor de beweging en haar beschermelingen een bijzonder tastbaar goed: ze hangt onlosmakelijk samen met de tijd toen deze hen niet gegund werd en hun enige contact met de regering via het uiteinde van de blanke sabel van de gendarmerie verliep. Gisteren nog bleken zes op de tien Belgen gewonnen voor een inperking van het stakingsrecht. De onrust binnen de gelederen van de vakbond is niet onterecht.

Het gebrek aan empathie voor deze onrust is ontnuchterend. Het toont aan hoezeer de wurggreep waarin de Europese economie terechtgekomen is de samenleving diep verdeeld heeft. Vele van mijn vrienden schaarden zich achter de brief van Koen Galle. Vrienden die aan de Gentse Letterenfaculteit met Vredeseilanden en de Wereldwinkel dweepten, maar nu een carrière als architect, academicus of cultuurpromotor ambiëren. Ze dromen ervan huiseigenaar te worden. Ze zijn bezig met hun persoonlijke plannen die hen sociale stabiliteit moet brengen: Koen Galle is ‘hard op zoek naar hoe hij zijn leven verder wil uitstippelen en werkt daar dag in dag uit als een bezetene aan’. Dat de vakbond deze plannen nu saboteert door hen op korte termijn een dag werk te ontzeggen en het economisch herstel in gevaar te brengen, is voor hen onbegrijpelijk.

Of het economisch herstel dan wel door sociaal conservatisme over de welvaartsstaat als door Europese besparingswoede gesaboteerd wordt, staat intussen al ter discussie. Dat stelt de ramkoers waarop de verschillende lagen van de Belgische bevolking terechtgekomen zijn allerminst bij. Die ramkoers heeft dan ook met collectieve economische wanhoop te maken. De roes van een elektrisch fornuis in elke keuken en transcontinentaal vliegen voor de hele bevolking uit de jaren ’60 is uitgewerkt en komt niet meer terug. De bloedeloosheid van de ideeën die de huidige generatie politici vooropstelt om een nieuw tijdperk in te luiden noopt niet tot hoop. De spanning tussen voor- en tegenstanders van de vakbond zal, onder een dergelijk gesternte, enkel toenemen. Wat als dit niet de laatste keer is dat de vakbonden het land op stelten zetten? Welke stok houden Van Quickenborne en zijn politieke geestesgenoten achter de deur?

De betrokken partijen graven zich alvast in. Het enige wat de stellingenoorlog kan ontzenuwen en de bevolking kan verenigen is een krachtig zicht op een stap vooruit voor de hele samenleving. Barack Obama leek die stap te kunnen voorspiegelen, maar door een gebrek aan visie op de concrete verwezenlijking van zijn retoriek, gekoppeld aan een ontbreken van durf, liep ook hij zich vast in de eeuwenoude stammentwisten.

De falende uitwerking van een goed idee maakt het idee niet minder goed. Het betekent slechts dat de uitwerking beter doordacht en uitgevoerd moet worden. Wat we nu nodig hebben is alles wat binnen de beperkte budgettaire ruimte een collectief gevoel van zelfverbetering schept. Een idee dat zelfs in deze uitzichtloze tijden de hoop op een verbetering van ons menselijk lot, zelfs als deze zich in de eerste fase niet materieel manifesteert, niet vervlogen is. Dat is het minste wat we mogen verwachten.

Geen opmerkingen: