vrijdag 18 mei 2018

De Goede Werken van Szatan


Goede daden worden vaak niet erkend. Ook Boiler Room-programmator Gabriel Szatan heeft met dat euvel te maken. Hij komt over als een gladde feestschuimer die geïnterviewd wordt met blikjes goedkoop Tsjechisch bier in de hand, maar in feite is deze miskende figuur de beschermer en held van vrouwen en minderheden. Omdat anderen dit niet willen erkennen, zegt Gabriel het dan zelf maar, en wel op motivational workshops voor jonge ondernemers.

Szatan sprak op het And&-festival in Leuven, een festival over de toekomst. Nu is die toekomst zonder twijfel het meest deprimerende aspect van het heden. Zonder toekomst zou het heden er een stuk rooskleuriger uitzien. Toch moesten ze op And& per se in het wespennest porren, en voerden ze sprekers op om te proberen een laagje glans aan te brengen op de aanstormende ramp die ‘de komende decennia’ heet. Er kwamen mensen als Daan Roosegarde, die een luchtzuiveringstoren ontwikkelde, en Lucy McRae, die de mensheid een jurk aanbiedt die de gemoedstoestand van degene die hem draagt aanvoelt, en zijn kleur daaraan aanpast. Hekserij! Blasfemie! Nu ja, McRae’s jurk haalde in 2007 de eerste plek op de ‘Inventions of the Year’-lijst van Time Magazine, en sindsdien is er vrij weinig over gehoord. Dat is dus een eerder traag werkende bedreiging voor de waardigheid van het mensenras.
Daarnaast organiseerde And& de Failing Forward-workshop. Ondernemers en andere succesvolle figuren spraken over hoe hun tegenslagen hen sterker gemaakt hadden. De eerste spreker, Peter Decuypere, de dancepromotor die I Love Techno uit de grond stampte, maar ook filosoof en tegenwoordig auteur van boeken over event marketing, beende nerveus heen en weer over een vierkante betonvloer, waarrond de stoelen van het publiek opgesteld stonden. Vanuit die arena wees Peter met wilde gebaren naar de tips die op één van de aangebrachte televisieschermen verschenen in een aandoenlijk Helvetica-achtig lettertype, geïllustreerd met foto’s die samengesteld leken uit zijn archief van persoonlijke parafernalia. Op één van de foto’s stond hij met zijn kinderen en een Aziatisch ogende vrouw. ‘Dat is dus niet mijn vrouw, hé,’ verduidelijkte Decuypere.
Volgens Peter moet een goeie toekomstgerichte ondernemer zich wapenen tegen blinde vlekken. Hij noemde ze blind spots. Door onze culturele idee-fixes zijn wij, de oudere generatie, blind voor succesvolle nieuwe trends. Wie garen wil spinnen uit de next big thing, moet kinderen maken en die dan nauwgezet in het oog houden en desgewenst uitvragen over wat ze leuk en goed vinden. Het publiek was niet zeker of Peter dit nu als grap bedoelde of serieus meende, en dus werd er maar wat aarzelend gelachen. Volgende onderwerp was Peters publieke imago, dat leed aan een erg vreemde vorm van optisch bedrog: hoewel hij alles bij elkaar geteld slechts vier jaar I Love Techno georganiseerd had, en daarna niet meer dan drie jaar de Fuse in Brussel gemaakt had tot de gezellige toonzaal voor neonlichten die het nu is, bleven mensen toch hém en niemand anders met beide ondernemingen associëren. Alle opvolgers en voorgangers aan het roer kwamen in het publieke oog eerder als veredelde geranten over. Hoewel vele mensen dit al opgemerkt hebben, vond Peter het toch geen verloren moeite om dit op de Failing Forward-workshop alsnog even aan te stippen.
Daarmee was de toon meteen gezet voor Peters opvolger op de spreekvloer, Gabriel Szatan, die ook erg veel goede en coole dingen deed zonder dat mensen daar noodzakelijkerwijs veel acht op sloegen. Ter introductie verweet hij Peter zo grappig geweest te zijn tijdens zijn lezing, omdat dit de lat voor hem nu erg hoog gelegd had. Dat er tussen de twee ook een vrouwelijke stand-up comedian aan de beurt was geweest, Soe Nsuki, leek hem ontgaan te zijn. Peter begon wild met zijn armen te zwaaien en dreigde er gespeeld uitdagend mee om het podium te bestormen. Wat hij er gehoopt had te verwezenlijken was niet meteen duidelijk, maar soms moet je in de zakenwereld al eens intuïtief te werk gaan.
De zelfverklaarde rebel Gabriel Szatan kreeg in het middelbaar van zijn leerkracht Engels de opdracht een essay te schrijven over een groot literator, en besloot dat over Notorious B.I.G. te doen. Deze onverschrokken verzetsdaad illustreerde het verdere bestaan van onze koppige einzelgänger. In die zin had hij zijn plaats wel gevonden bij Boiler Room, waar de bedrijfscultuur, zoals Gabriel het beschreef, erg om drugs en alcohol leek te draaien. Hij herhaalde meerdere malen dat het een mirakel was dat het internetplatform het zo lang overleefd had, gezien de hoeveelheid calamiteiten die al voortgevloeid waren uit de substantieverslaving van de werknemers. Zo was een cameraman, trippend op acid, in de luchthaven de beelden kwijtgeraakt van een sessie die Grimes gedraaid had op Ibiza, waarbij ze memorabel genoeg zowel de Vengaboys als Mariah Carey in één en dezelfde set verwerkt had. Eén van Gabriels medepromotors was op zijn eigen evenement door de security buiten gebonjourd wegens te dronken. Gabriel zelf had ooit een afspraak met Michelle Obama gemist, omdat hij erg stoned was en dacht dat FLOTUS voor de rapper ‘Flying Lotus’ stond. Aan de laconieke manier waarop hij het vertelde merkte je dat Gabriel van mening was dat het voornamelijk Michelle Obama was die iets gemist had. De voornaamste les was dat het beeld van Boiler Room als geoliede geldmachine, die gewiekst inspeelt op de angst van jonge mensen om onvergetelijke momenten in het nachtleven te missen, helemaal fout zat. Blijkbaar was het gewoon een spontane vriendenbende die toevallig miljoenen kreeg van commerciële partners als Audi, Ray-ban en Adidas om feestjes op poten te zetten.
Er waren ook wel zwaardere fouten gemaakt. Zo huurde Boiler Room, onoplettend wegens de consumptie van verdovende middelen, per ongeluk voor een evenement in Pennsylvania een groep blanke politieagenten in om in hun vrije tijd de security te doen op één van hun evenementen. Die agenten zaten zelf onder de meth. Voor elk wat wils in deze wereld. In elk geval, op een bepaald moment ontaardde het hele gebeuren in een reusachtige knokpartij waarbij de politieagenten op de zwarte en andersgeaarde aanwezigen losgingen. Dat soort zwaardere fouten dus. Gabriel zelf leidde op het evenement, als een soort Oskar Schindler op XTC, een groepje aanwezigen richting veiligheid. Dat Boiler Room dat overleefd had, had om een onduidelijke reden iets te maken met het feit dat Donald Trump enkele dagen later tot president van Amerika verkozen werd. Wat Gabriel betrof was het bijna magie, hoe Boiler Room na dit bloedbad toch nog steeds feestjes kon organiseren. De conversaties die de aanwezige feestvierders uit de zwarte en holebi-gemeenschap achteraf met elkaar voerden moeten ongeveer zo geklonken hebben:
‘Dwayne heeft een schedelbreuk. Hij zal over een paar weken weer uit het ziekenhuis mogen.’
‘Ja…’
‘Collin zal mogelijk nooit meer goed kunnen wandelen.’
‘Oké…’
‘Georgina heeft een gescheurde milt.’
‘Vertel me nu gewoon wat ik écht wil weten, Jake.’
‘Boiler Room zal het als merknaam en instituut overleven.’
‘Oh mijn God. Goddank.’ Waarop de aanwezigen elkaar, huilend van opluchting, in de armen vielen.
Dat Gabriel een bevechter van discriminatie op alle fronten was, mocht blijken toen hij op een avondje thuis zat en vaststelde hoe de ene na de andere seksistische commentaar op de Boiler Room-pagina binnenstroomde terwijl een vrouwelijke DJ haar ding deed. Uiteindelijk kon Gabriel het niet meer verdragen en gebruikte het officiële Twitter-account van Boiler Room om de trolls van antwoord te dienen. Met een poll, waarin hij de vraag ‘why do I feel the need to slag off female dj’s’ stelde, en daarop enkele mogelijke antwoorden bood die voornamelijk op ‘ik ben gewoon nen dikke frustro’ neerkwamen. Hoewel het commerciële waanzin was om je eigen klanten terecht te wijzen, wist Boiler Room het toch maar weer eens te overleven. Sinds dit dieptepunt op het vlak van vrouwenrechten waren de wolken verdwenen en was de zon doorgebroken. Boiler Room programmeerde meer vrouwelijke dj’s en bande seksistische opmerkingen van het forum.
Allemaal dankzij Gabriels onbevreesde en spontane interventie. Gabriel benadrukte hoe opmerkelijk het was dat hij er al in 2015, nog voor #MeToo, in geslaagd was vast te stellen dat het niet oké was om online tegen een vrouw te zeggen dat je haar wil neuken, of dat ze op haar knieën moet gaan en je een fikse pijpbeurt moet geven. Dat getuigde van bovennatuurlijke sensitiviteit, enkel aanwezig bij echte baanbrekers. Iedereen kent wel de onvergetelijke emancipatorische mijlpalen van de laatste honderd jaar: Gandhi’s Zoutmars in 1930, Rosa Parks’ weigering om haar plaats op de bus op te geven in 1955, Martin Luther King’s ‘I Have a Dream’-toespraak uit 1963. Maar niemand heeft het over Gabriel Szatan’s Boiler Room-tweet van 2015. Een mistoestand die Gabriel desnoods zelf rechtzet. Een kwatong zou beweren dat Gabriels online redding van een vrouwelijke dj in nood een vergevorderd riddercomplex verraadt, maar gelukkig ben ik geen kwatong.
Wat we er allemaal uit moesten leren als aspirant-ondernemers was niet helemaal duidelijk, behalve dat het belangrijk was om voor het aannemen van een job goed te controleren hoeveel mogelijkheid die job bood om ongehinderd drugs en alcohol te gebruiken tijdens de werkuren. En ook dat geen enkele hoeveelheid succes ooit een bevredigende hoeveelheid persoonlijke erkenning oplevert. Het publiek ging zo op in de zelfverheerlijking die zich in de arena voltrok dat het niet wist wat het aan moest met de zelfrelativering van Soe Nsuki. Uiteindelijk leverde het evenement toch iets op: geruststelling over de toekomst. Blijkbaar zal die toch niet al te veel van het heden verschillen. Of van het verleden.

woensdag 20 september 2017

The Lost Coin

Let’s face it: if she hasn’t sent you a message by now, she won’t send you one at all. I mean, look at her track record. That’s right, she hasn’t sent you a message yet. That doesn’t exactly bode well for the future, does it now. Also, you know what you did. That one thing, where your mouth twitched a little when she asked you whether you found the soup tasty, and you said you did but with a sort of hoarse tone in your voice that betrayed you were actually fighting to chug all that soup down your throat against the feelings of inadequacy that were welling up from the inside. Which she interpreted as a lack of enthusiasm. So that’s why she won’t send you a message at all.
Of course, it could all have gone differently. For example, if you would have taken your shower five minutes earlier, that time you were meeting outside that theatre with the line of flower-pots with badly tended flowers in front of it. If you would have taken that shower earlier, instead of fiddling around with your shoelaces which weren’t, as you had observed, crossed correctly through the holes, you wouldn’t have given her those five minutes of idle time during which she had the opportunity to consider the multiple readings of your message in which you wished her good luck with the administrative process of renewing her driver’s license. One of those readings may have suggested you were actually pleased about her grandmother getting hit by a bus not two months ago. Of course, she was too sensitive to show you she had actually discovered this reading when you arrived at the theatre. She just kissed you and told you she was happy to see you, as a smokescreen to give her more time to strengthen her resolve to dump you.
I mean, look at the time. It’s four minutes after the last time you checked, just five hours before you had agreed on to meet up in front of a location she still has to disclose through text message. Five hours during which she has ample time to watch that one French movie in which a woman suddenly discovers how her relationship is in fact a cage, after seeing a painting at a museum of a fishing boat broken in half which brings her to tears, and induces her to step out of the museum into the street, gaze steadily fixed on the endless horizon, walk towards the nearest train station and buy a ticket for the south of Spain where she takes a boat for Morocco. The first thing she does when she arrives there is immerse her feet in the hot desert sand, blissfully ignoring the ever increasing number of phone calls from her boyfriend. You remembered seeing this movie lying on the bookshelf last time at her place, but abandoned the plan of stuffing it all the way behind the other movies. Now, you’re being punished for your indecisiveness.
Speaking of her room, did you ever find that Romanian 50 bani coin you dropped out of your pocket and which rolled under her bed but which you couldn’t reach for because she came in with two cups of tea? No you didn’t, did you. That 50 bani coin which your ex-girlfriend emphatically told you to hold on to, because you got it in that restaurant which she thought was great because they had red and white chequered tablecloths and the waiter was hilarious because he kept calling her ‘mademoiselle’ with a clownesque inflection in his voice. The coin is now under the bed of this person you’re dating. Unless she has already discovered it after a thorough clean and is deducing its meaning, coming scarily close to the adulterous truth. And you never even got the time to tell her how much you disliked your previous girlfriend.
There were of course other factors. She asked you to be less morose. You went on to remark, not five minutes later, that the weather looked grim. Your spine tingled. How could you be so stupid? You started trying to make up for that comment by throwing off frantic words of praise for the cheese you were eating, how it had a distinct deep-Italian taste, there’s no such thing as deep-Italian, how the curtains went so well with the wallpaper, how it was going to be fun to go to the sports game you and her were planning to go to, how you had particularly liked the references she had made to Bourdieu’s ideas of cultural reproduction to subtly admonish the privileged audience during her speech at that gallery last night. She just nodded and looked down at her plate. Game over.
So now that it’s all been lost, what exactly is there left to do? First of all, you are now clear on the fact that she was never that important at all to you. You will kick her out of your heart. She is not your problem, your deep, personal and incurable sorrow. You are your own man, have always been and will always be. You light a cigarette and kick the reading table by your foot. Next, you must think of a suitable destination to go and process your loss. Perhaps somewhere on Madagascar, doing volunteer work for a tiny village’s water supply. With a nearby gorge full of tall trees and shadowy expanses which go well with your scorched heart. You will sit by its banks and stare at its expanses with vacant eyes. And when one of the local kids comes sit next to you and asks you what’s wrong, mister, you will smile wanly and pat his head. You will bear your loss and your pain alone, for the rest of your life. It’s yours, after all. This will be your sad fate, but then you always knew everything would be shit anywa…
Her message arrives, an hour before meetup time.
What in God’s name and how fabulous and beautiful! Of course she sent you a message, she is so attentive and loving and you fit so well together with her. How could she not. It will be great, also, the meetup, for reasons hitherto unclear. But great. You’ll have a good time and there will be jokes like last time. Maybe you will hold her chin on your fingertips and look her in the eyes and she will smile.

But oh my God, what are you waiting for? Meetup time is nearly there, and she will be standing there in the bar waiting and thinking about whether you really understood the essence of her Bourdieu remarks or were just faking it, and whether you are maybe not too morose after all. Better get straight on your bike. Never mind that shower.

dinsdag 24 november 2015

Polish Pride

A Facebook friend of mine posted an article by a foreign correspondent of the Flemish national tv station, VRT, about the sentiments in Poland concerning the terrorist attacks in Paris. The article revered the ‘refreshing’ views coming from the Eastern European country about how we should be facing the terrorists, and how welcome a breather this provided the author from all that Western liberal media whitewashing of radical Islamism, by endlessly putting things into perspective. The post was immediately crowned with a couple of standard blurts amounting to ‘at least they know how to deal with these people' from the self-proclaimed no-mercy gang, probably hiding behind closed curtains in some sleepy Flemish village.

Poles, says the author, show little understanding for social disenfranchisement as an excuse for religious extremism. Us Poles make much less money, have less social provisions compared to even the most disadvantaged banlieue inhabitant. It’s an argument I’ve also heard from my Hungarian friends. We also have it harsh, but do you see us blowing up people? No, we work hard and deploy our talents. Obviously, social inequalities within the European Union are real, and Polish living standards are no doubt lower than Wester European ones, but reducing social inequality to purely material standards leaves us with an incomplete perspective on things.

Without wanting to assume too much of the Polish life experience, it is probably safe to say that no Pole has ever experienced open hostility from other Poles due to the colour of their skin, as I often heard my pupils at the Brussels school I used to teach at describe it. I don’t think any Pole has ever indiscriminately been shunned at a bus stop by other Poles because of his or her being Polish. In heavily segregated Brussels, some neighbourhoods are unofficially no-go zones for youths of immigrant descent. Going there means getting in trouble with the police. People with Arabic backgrounds are turned away at clubs, something I don’t think Poles, whatever their material wellbeing, have ever had to experience.

It is probably hard to understand for anyone who hasn’t experienced it (which includes me) what harm such experiences cause to your experience of freedom, and the conception of your own social dignity. In that sense, being impoverished in a large group where social and geographical mobility is not limited by implicit boundaries imposed by a majoritarian group might just possible be a slightly better deal than having a materially higher childcare allowance, although I take care not to judge something I don’t know for sure.

The main problem with these assertions about the problem just lying with ‘those people’ and not with their living circumstances is that by contradicting them, you seem to be justifying the violence. It is a difficult leap to make: calling attention to the radicalizing effects of living in a sealed, socially disadvantaged environment does not mean sanctioning the random killing of people in movie theatres or shopping malls. Rather, it means that we should be looking for different cures for the violence. Not just for the sake of our feeling of safety, but mostly for the sake of the people living in the sealed environments. Enough lives have been damaged by the experience of growing up in a ghetto.

The division runs along many lines. Polish social inequality, just like its Flemish counterpart, has been mediated since ages by an implicit social contract, starting with medieval autocracy and updated through liberalism, communism and post-1989 democratic ideology. Frustrations are communicated, in times of prosperity, through folklore, jokes, and in less prosperous times through sometimes violent revolution, or violence against outsider groups like Jews or Gypsies. Europeans of Arabic or Turkish descent aren't involved in this social contract, and are often actively denied participation. There is some kind of civil rights movement, and some progress is being made, for example in the Netherlands, but it is slow, and often ridiculed as extreme leftist. Rooting for successful national soccer players of Arabic descent is one thing, but when this zeal doesn’t translate into dealing with more systemic forms of social discrimination, the efforts remain moot.

The Flemish nationalist N-VA, while on the one hand, admittedly, proposing an American Dream-style program of social integration in their electoral campaign that brought them such widespread political success, also defended Flemish employers’ ‘right to discriminate’ based on ethnical criteria. Since taking power, little has been done to implement the former, while even less has been done to reverse their tolerance towards the latter. In such a context, disappointed youths from immigrant communities turn towards other sources of authority. While this is no excuse for the violence that stems from these authority figures, blatantly refusing to take this dynamic into account is equally inexcusable, and escalates the risk of socially inspired violence towards innocents members of all involved communities.

If the terrorists come from Molenbeek, the by now infamous Brussels district where some of the perpetrators of the Paris attacks came from, maybe Molenbeek should feel guilty, said the Poles to whom the article’s author spoke. Why should this be so? Why should a baker, shoemaker or lawyer from Molenbeek, who only has the ambition to make enough money to have a comfortable life and ensure a better future for their children, and who treat their religion as a source of comfort and feelings of togetherness, feel guilty about crimes committed by stray members of their community? Once again, the author labels this kind of indiscriminate finger-pointing as ‘refreshing’, a much-needed alternative to the alleged Western European tendency towards nuance and profound social analysis, which in any case doesn’t seem to reflect itself in any political action taken after the Paris attacks.

And how does the ‘we Polish don’t blow away innocent people, we deploy our talents’ ring with the countless Brussels people of Arabic or Turkish descent who did manage to get a job? Enthusiasm for employment in Brussels is far greater than outsiders, who gorge themselves on stories of benefit-happy immigrants (a prejudice Poles can’t be completely unfamiliar with), like to believe. Where they can, Brussels people with a migrant background work, albeit in sandwich bars, as airport luggage handlers, as office clerks, but they work. And slowly, they break the barriers of prejudice against them being capable of higher education, and move into university careers. The progress is slow, but it is there. Perhaps the unmitigated Polish disdain for the social attitudes of people of immigrant descent in Western Europe more reflects the intensity of the competition between two groups who face certain prejudices from a Western European elite. Their eagerness to use the Paris attacks as a justification to blot ‘Molenbeek’ from the map entirely, certainly points in that direction. A good journalist would have figured that out by himself. This particular VRT correspondent chose to warm his heart to ‘Polish straightforwardness.’

We live in dangerous times, and when we feel attacked, we often become functionally blind to our own actions that feed the violence. The Syrian conflict has been entrenched for such a long time not only because of Putin’s obstinate support for Bashar Al Assad, but also, among others, because of Saudi Arabian ideological support for religious extremist anti-Assad groups, to which the United States has allied its interests. And European governments meekly tag along in this crazy parade. It is in this hellhole of conflicting geopolitical interests that certain desperate youths have taken in the images of horrific violence that they have now exported to Europe. Apart from causing us to buck on our moral responsibility towards the Syrian population, failing to come face to face with these dynamics will lead to more violence, not less.

It is hard for us to unclench our fist. The greatest danger is that Europeans direct their thirst for revenge at the most vulnerable and easy target, the many innocent refugees stranded on the continent, fleeing exactly the kind of horrors perpetrated on a minor scale in Paris. Already the Daily Mail ran a cartoon showing refugees as threatening shadows, setting foot in Europe with rats in their midst. Flemish newspapers run jubilant articles about Kurdish brigades happily killing away against IS militia.

However much justified our fears about IS, what does it say about us when we start celebrating violence ourselves? Which crimes will it lead us to commit? Is it not possible to stop terrorism without inflaming these age-old homicidal instincts? With, for example, refined intelligence-gathering, pinpoint actions and most of all, a renewed effort at creating an inclusive society for all inhabitants of Europe? Not just because it would help eradicating the roots of radicalism, but because it is one of the moral imperatives of that enlightened Western society we claim to be so valiantly defending against the forces of darkness. In these most desperate times, it is only a renewed belief in our humanity, a belief that must not be limited to words, that will save us. It is a pity that journalists, in their desperation to make points and say something new, eschew this view as unworldly and rather label primitive warmongering as ‘refreshing’.

zaterdag 24 januari 2015

Bomb Fears

Fears are hard to admit in part because there will always be a little voice in the back of your mind telling you that expressing your fears in words, communicating them to other people, will make them come true. So it’s with a certain amount of nervousness that I admit that ever since the sluggish, stubborn juggernauts America and Russia locked heads over the Ukraine, I have been scared out of my wits about nuclear war suddenly breaking out.

During the first few weeks, I found a tool on the internet which allowed me to calculate the impact of an atom bomb on my surroundings, Brussels, hometown of NATO headquarters. The results were projected on a map. I'd always carry this map in my head, always keeping in mind how far I’d have to paddle with my race bike to get out of the first two circles on the map, which demarcate the most lethal blast radiuses. I'd think of the Brussels landscape, try to picture the slopes, thinking of how I may position a natural barrier between me and the supposed impact point, cynically drawing practical lessons from the tragedies of Hiroshima and Nagasaki (less people died in the latter city because of its hills deflecting the blast).

Sometimes I would cycle back from the countryside to Brussels. At a certain point during the trip, I’d see the city exposed to me from an elevated point, and I would apprehensively eye the sky for that blinding flash of white light that would wipe out buildings, friends, memories in the basin lying before me. One time, while walking through a supermarket with Sweet Little Sixteen playing on my mp3-player, tears burst from my eyes as I realized that not existing would mean not being able to listen to Chuck Berry.

I pieced my argument for the inevitability of the catastrophe together from remnants of the history courses I followed at university, from Hollywood scenarios, from a simple sense of doom which has pursued me since childhood and moved me back then to look open-mouthed at passing Cessna private planes, waiting for that dark shadow that would detach itself from the plane, hurtle earthward and evaporate me and my prudent hopes of becoming an astronaut or a farmer.

I thought of the run-up to the First World War, of a greedy German Empire land-locked by a greedy British Empire unwilling to share imperial privileges. I thought of military men, who, simply because of the fact that they were sitting on top of huge armies, saw every solution to a problem in the barking of cannons. I saw politicians on both sides of the divide with teeth gritted, unwilling to give up the slightest morsel of the ground they had, in their minds, planted their flag on. It could only lead to war, I was convinced.

The actual act would come out of a fundamental sense of distrust. Confronted with a diplomatic buildup from the other side, with hostile military activity circling around its borders, one of the parties involved would get so convinced that the other side was planning a strike that they would consider a pre-emptive strike the only solution to save them from destruction. Governments, wanting to avoid panic, wouldn’t warn the public of the upcoming cataclysm. The bombs would start falling, spreading fiery death among unsuspecting civilians. Somewhere deep down in some bunker, some grizzled general would mutter ‘God, it’s gonna be hell up there’. Well, yeah, buttmunch, it’s gonna be.

Then, other images from the media would stick to my mind. Inhabitants of the Donbass region complaining of how ‘there’s just nothing to do here’, made me wonder, why they didn’t have jobs, why they were being left feeling disenfranchised and revolutionary, while their own oligarchs toy around with helicopters, yachts and soccer teams? I started connecting the whole summer of unrest to climate change, to a universal sense of bad times ahead and everyone trying to vouchsafe the piece of the cake that would remain after environmental disaster had struck. Why do people stubbornly insist on driving cars, why does the oil industry keep on trampling pristine natural treasures in a never-ending search for new black gold, I thought? Don’t they know they’ll also be wiped out when environmental decline finally sets people all over the world up against each other in grim battles to the death?

After a while, my panic attacks would often be followed up by spells of persistent rancorous feelings, raining through my head. It’s not fair, I’d think. Here I am, working at a Brussels inner-city school, trying to do my bit to bridge the gaps between cultures, using my bicycle for almost all my daily migrations (conveniently forgetting that I’d rent a car, through a citywide car rental system, as often as I could, just because I love to take a set of wheels for a nice spin), doing almost all my travels by train (conveniently forgetting that no longer than two years ago, I set myself a target of taking at least three plane trips a year, once taking a kerosene-guzzling flight for a mere two weeks’ Easter holiday in Australia), buying food with some sustainable label as often as I can afford (conveniently forgetting my frequent splurges on kebab meat and cheap hamburgers). Why, why are those other people, those immoral people, screwing up the world for me, I wailed in my head.

Cycling around town, I would suddenly be gripped by a powerful rage and fantasize about dragging motorists out of their cars, without really knowing very well where to take it from there. I felt like they were sucking the air from my living-space. That must be the way a pro-Russian rebel in the Donbass feels towards those satanical Nazi-lovers in Kiev. What environmental rights are for me, cultural rights are for him. However I twist and turn things in my mind, I find no way to blame him for the way he feels.

The cowardice and egoism of my thoughts of running and hiding from the apocalypse never really bothered me. I was too scared to actually notice I was only preoccupied with my own well-being. Ironically, the behavior that ensued from my fear of war was one that would, when shared by a great many in the world, actually further the risks of war. I was isolating myself, and my behaviour, especially towards politics, was becoming antagonistic. My anger was never going to convince anyone to stop driving a car, and my rage at the warmongers on both sides of the Atlantic was impotent if anything.

After the 2007 financial crisis, it puzzled a great many people that so little was done to curtail the powers of big banks, and the fatalism that ensued the failure of the Occupy movement and other expressions of social activism fuelled the rise of this new tide of nationalism. However, the reason of their failure may have also been the anger and indignation in their message. If you’re a rich person, and a couple of thousands of people are shouting abuse at you from across your garden wall, and demanding you hand over your cash, you won’t toss them your money. You’ll simply raise the wall. After all, how are you to discern whether the protesters’ anger is directed at you, or at your money-loving ways? Mental pictures of French Revolution guillotines or Communist firing squads must be an everyday thing for the wealthy. The merest indication of likewise public outrage only makes them tighten their grip on privilege, the only thing they’ve got to ensure their survival.

In a way, we are reaping what we’ve sown. Not that we’ve ever been particularly self-critical creatures, but popular culture during the last decade or so has abandoned all incentive for self-examination and soul-searching. Self-righteousness, fake subversiveness and paranoid self-pity, validated by the general public, set the tone. Yes, I’m talking about you, Miley Cyrus. And you, 50 Cent. Perhaps I’m becoming old-fashioned. Perhaps popular culture was always like that. After all, Elvis was a bird-brained luxury addict, however much I like Heartbreak Hotel. But the point remains that most of today’s popular culture and its icons set an example of validating one’s first impulses, however bellicose or paranoid they may be. A quest for self-knowledge and an understanding of the paranoia and aggression in our human nature is much harder to find in it. We would do well to reverse the trend.

The beginning of a new year is a time for resolutions. Mine, for this year, is to fight my anger. It doesn’t do me any good, it doesn’t do my surroundings any good. I will try to be more careful in the way I express myself, careful yet determined. I will discern between people and their worldviews, I will formulate my world-view in a positive way. I will try to be critical about the information I encounter, evaluating it instead of usurping it as a source of anxiety and anger. I will discuss good-naturedly, always recognizing my opponent in discussions as a fellow human being. I will see the solution of a problem not in the eradication of a class of people, but in the elimination of the problem.

And so I wish a merry 2015 to you, Dick Cheney, whatever shadow you’re lurking from now, hatching yet another plot grossly disregarding the well-being of the planet in favor of an arms-producer’s stock value. And I wish a merry 2015 to you, Vladimir Putin, whatever nuclear-armed submarine you’re christening right now, whatever upheaval you’re trying to stir up, grossly disregarding the well-being of the planet to safeguard the interests of the corrupt military-industrial complex you’ve set up that so well resembles the one of the country you see as Russia’s arch-enemy. I love you both just the way you are. And I will spend all of 2015 trying to practice and spread all those wussy values you both loathe and despise as impractical, and do my bit to try to turn the world into your worst solar-powered, mutual trust-based, pacifist nightmare. I hope you’ll like it. 

dinsdag 31 januari 2012

Perspectieven

Het is intussen een ritueel geworden: de vakbonden kondigen een nieuwe staking aan, het brede publiek lanceert een barrage van verontwaardiging via allerhande fora. Studenten klagen over treinen die niet uitrijden om hen op hun examen te brengen. De verbeeldingsrijke internetpolemist legt de motieven achter de staking bloot: sociaaleconomische chantage uit eigenbelang van een bevoorrechte kliek die onbeschaamd de vruchten van andermans hard werk afroomt. Dat beeld heeft zich de laatste maanden in de collectieve geest van brede lagen van de Vlaamse bevolking geënt.

Vincent Van Quickenborne verheft zich boven dit slagveld door zich van harde kritiek te onthouden en haakt tegelijkertijd met verdekte berispingen zijn karretje vast aan een trein die hij zelf, samen met zijn eeuwig verongelijkte medestanders in Vlaanderen, gedurende het laatste decennium in gang gezet heeft. De teneur: als de bonden eerlijk zijn, lasten ze de staking af. En: dit moet nu echt wel de laatste staking zijn. Een politicus die impliciet het stakingsrecht beknot en toch nog gematigd klinkt, het toont aan hoe de Vlaamse bevolking de bakens verzet heeft in haar denken over sociale rechten.

Het meest onthullende tijdsdocument in dit escalerend sociaal tweegevecht was een open brief van een tandarts, Koen Galle, gepubliceerd op diens blog tijdens de aanloop naar de laatste algemene staking in december. Stemmig afgewerkt met de foto van een gezellig beuzelende buschauffeur onder een ‘sorry, geen dienst’-meldingsbord bracht het stuk Galle tot in de studio’s van de VRT. Dat in schril contrast met de relatieve monddoodheid van de spreekbuizen van de vakbond in de Vlaamse media.

De toon van de brief was zorgvuldig opgebouwd om de onbevooroordeeldheid van de auteur in de verf te zetten. Toch verrieden de details vrij makkelijk de ware gevoelens van de kersverse zelfstandige die de brief schreef. Zwanger van moraliserende plichtsretoriek (‘een dag bewust niet werken staat nog niet in mijn woordenboek’), inwendige tegenspraak (‘Ik ben me bewust van mijn mogelijkheden en klagen staat niet in m’n woordenboek. Al zou ik meer dan reden genoeg hebben om te klagen’) en een ronduit beklemmend voornemen tot sociale controle (‘[als] ik teveel rood/groene vesten op een Brussels terras zie zitten, dan verliest u mijn nu al beperkt krediet’) raakte het schrijfsel een gevoelige snaar bij de jonge werknemer.

De brief was één van een aantal publicaties die de laatste maanden een retorische demarcatielijn pogen te trekken tussen zij die bereid zijn de armen uit de mouwen te steken om de crisis hoofd te bieden en de onrealistische, vastgeroeste vakbondslui die krampachtig aan sociale voordelen van vervlogen tijden bleven vasthouden. Daaruit vloeit de idolatrie van de nieuwe minister van Pensioenen voort, die afgebeeld wordt als de voorman van een nieuwe generatie beleidsmakers en burgers die de Belgische en Europese economie opnieuw willen aanzwengelen met onstuitbare ondernemingslust en saneren zonder omzien. Eén populaire Vlaamse krant loofde de minister na de laatste staking onomwonden vanwege zijn ‘daadkrachtige aanpak’. Van Quickenborne beperkte zich tot gracieus monkelen. De houding van iemand die weet dat de buit al binnen is. Het valt evenwel te betwijfelen of een maatschappij beter wordt van kranten die beleidsmakers in interviews stroop om de baard smeren.

Des te meer omdat de demarcatielijn helemaal niet zo eenduidig loopt als ze aan de oppervlakte lijkt te lopen. Want wat betekent dat nu, werkwillig zijn? Een positieve instelling hebben? Hoe gevaarlijk het ook is om hypothetisch over de arbeidsvreugde van anderen te spreken, kan het toch ergens aangenomen worden dat sommige jobs meer inwendige arbeidsmotivatie bieden dan andere. Het is geen toeval dat toen de bevolking tijdens de jaren ’50 en ’60 massaal de kans kreeg om sociaal mobiel te worden, zonen en dochters van stokers, lassers en huisvrouwen studeerden om ingenieurs, dokters en advocaten te worden, en niet omgekeerd.

Sommige jobs bieden meer sociaal prestige, afwisselende en prikkelende arbeidsomstandigheden en, belangrijkst van al, immer lonkende perspectieven op een nog veel interessantere en meer prestigieuze functie. Sla de vele Job@s en Vacatures er maar eens op na: de obsessie van de witteboordenwerknemer met carrièreplanning is niet gering. Het is dan ook een erg krachtig opiaat dat de sleur van de dagdagelijkse arbeidsrealiteit van een aanzienlijk roziger kleurtje voorziet. Een opiaat dat niet bij elke job in het loonzakje gemoffeld wordt. En ‘sociaal prestige’ mag dan gevaarlijk laatdunkend klinken, het is wel een realiteit. In de Latijnse werd ‘bij de vuilkar werken’ immer met de nodige spot besproken. We leven dan misschien niet in Victoriaans Engeland, de mentaliteit rond de sociale pikorde hebben we verbazingwekkend intact geërfd.

Het is dus een beetje kort door de bocht om zomaar te oordelen over de werkwilligheid van mensen die een arbeidend bestaan hebben dat qua invulling mijlenver van het eigen bestaan staat. Daar komt bij dat vele van de zelfverklaarde stakingsbrekers vrij licht over de drijfveren van de stakingen gaan.

Het gaat immers niet alleen om langer werken. Het gaat ook om de toekomstige waardigheid die men de arbeidersbeweging aan de onderhandelingstafel zal gunnen. Die waardigheid is voor de beweging en haar beschermelingen een bijzonder tastbaar goed: ze hangt onlosmakelijk samen met de tijd toen deze hen niet gegund werd en hun enige contact met de regering via het uiteinde van de blanke sabel van de gendarmerie verliep. Gisteren nog bleken zes op de tien Belgen gewonnen voor een inperking van het stakingsrecht. De onrust binnen de gelederen van de vakbond is niet onterecht.

Het gebrek aan empathie voor deze onrust is ontnuchterend. Het toont aan hoezeer de wurggreep waarin de Europese economie terechtgekomen is de samenleving diep verdeeld heeft. Vele van mijn vrienden schaarden zich achter de brief van Koen Galle. Vrienden die aan de Gentse Letterenfaculteit met Vredeseilanden en de Wereldwinkel dweepten, maar nu een carrière als architect, academicus of cultuurpromotor ambiëren. Ze dromen ervan huiseigenaar te worden. Ze zijn bezig met hun persoonlijke plannen die hen sociale stabiliteit moet brengen: Koen Galle is ‘hard op zoek naar hoe hij zijn leven verder wil uitstippelen en werkt daar dag in dag uit als een bezetene aan’. Dat de vakbond deze plannen nu saboteert door hen op korte termijn een dag werk te ontzeggen en het economisch herstel in gevaar te brengen, is voor hen onbegrijpelijk.

Of het economisch herstel dan wel door sociaal conservatisme over de welvaartsstaat als door Europese besparingswoede gesaboteerd wordt, staat intussen al ter discussie. Dat stelt de ramkoers waarop de verschillende lagen van de Belgische bevolking terechtgekomen zijn allerminst bij. Die ramkoers heeft dan ook met collectieve economische wanhoop te maken. De roes van een elektrisch fornuis in elke keuken en transcontinentaal vliegen voor de hele bevolking uit de jaren ’60 is uitgewerkt en komt niet meer terug. De bloedeloosheid van de ideeën die de huidige generatie politici vooropstelt om een nieuw tijdperk in te luiden noopt niet tot hoop. De spanning tussen voor- en tegenstanders van de vakbond zal, onder een dergelijk gesternte, enkel toenemen. Wat als dit niet de laatste keer is dat de vakbonden het land op stelten zetten? Welke stok houden Van Quickenborne en zijn politieke geestesgenoten achter de deur?

De betrokken partijen graven zich alvast in. Het enige wat de stellingenoorlog kan ontzenuwen en de bevolking kan verenigen is een krachtig zicht op een stap vooruit voor de hele samenleving. Barack Obama leek die stap te kunnen voorspiegelen, maar door een gebrek aan visie op de concrete verwezenlijking van zijn retoriek, gekoppeld aan een ontbreken van durf, liep ook hij zich vast in de eeuwenoude stammentwisten.

De falende uitwerking van een goed idee maakt het idee niet minder goed. Het betekent slechts dat de uitwerking beter doordacht en uitgevoerd moet worden. Wat we nu nodig hebben is alles wat binnen de beperkte budgettaire ruimte een collectief gevoel van zelfverbetering schept. Een idee dat zelfs in deze uitzichtloze tijden de hoop op een verbetering van ons menselijk lot, zelfs als deze zich in de eerste fase niet materieel manifesteert, niet vervlogen is. Dat is het minste wat we mogen verwachten.

vrijdag 30 januari 2009

De Tuinman

Het spijt me
Dat ik daarnet zomaar
Tegen je aanschurkte
Temidden de supermarkt

Ik ben ook maar
Een verdwaalde tuinman
Die doelloos door de bladeren
Van zijn eindeloze verwarring
Harkt

woensdag 10 december 2008

Lieve Julienne

Oh, vrouwen
Hoe wij eeuwig blijven klauwen
Naar de absolutie die in uw handen rust
Maar nimmer het vuur in onze harten blust

Mgr. Jacques Vandaele, Bisschop van Hasselt, 1873-1956 (recent ontdekt privédocument)


Lieve Julienne,

Hoe is het nog met u? Ik maak het goed. Mijn dokter zei mij onlangs dat ik de longen van een walvis heb. Vroeger zou ik daar niet echt om gelachen hebben, misschien zelfs van dokter veranderd zijn. Ik weet niet of ge mijn sermoen gehoord hebt, over hoe de landbouwer vandaag de dag geen zorg meer draagt voor zijn zaaigoed, of zijn grond. Ik hoopte dat hij u ter ore zou komen. Dan zoudt ge misschien nog eens terugdenken aan mij.

Weet ge nog hoe wij in de lente van 1936, daar in het schone vooroorlogse Lebbeke, in de keuken van mijn ouderlijke thuis stonden? De keuken met de grote hangklok die altijd kapot was, en telkens opnieuw door vader hersteld moest worden? Ik vond 't een wreed geluk dat ge die dag vier varkensnierkes moest komen halen, want dan konden we nog eens babbelen. Wij gingen toen niet te vrijen, dus elkander zomaar eens zien kon niet. Moeder had die dag een brief gekregen van de Spaarkas van de Boerenbond. De Kas zou het hele jaar geen rente uitbetalen, vanwege de moeilijke omstandigheden in de economie. Moeder was erg somber geworden, en vader was met een norse blik naar buiten gestampt. Hij had Wolf, ons trouwe boerenpaard, voor de ploeg gespannen en ging een akker ploegen die hij nog maar de dag tevoren geploegd had.

Ik bewaarde mijn vrolijkheid tijdens heel die episode. Immers, gij stond naast mij in onze keuken, en geen crisis zou mijn levenslust kunnen bederven. Ik vertelde moeder dat we wel zouden toekomen met een kool minder in de kachel. Zij was daarop geweldig opgevlogen, riep dat ik een verwaande vlegel was en joeg ons beiden de keuken uit. Wij renden over het erf, door de poort, en zodra we de hoek om waren barstten we in een geweldig gelach en gejoel uit. In dat opgelaten moment durfde ik het aan uw hand vast te pakken. Gij keek mij even verwonderd aan, en toen spreidde zich de schoonste lach die ik ooit zag over uw gezicht uit.

Ik rechtte mijn rug, stak fier mijn borst vooruit. Maar dat gevoel van oppermachtigheid verdween telkens weer wanneer ik u aankeek. Dan was ik niet de keizer van het Duitse Rijk, maar slechts het speelse schaatsenrijderke die samen met u schunnige sporen door het water van de kreek trok. Gij droeg die dag uw lichtblauwe schort, met de kleine rode en gele stippen. Uw donkerzwarte haren eindigden in een dikke vlecht, en uw gezicht was bleek en mager als altijd. De mensen noemden u toen vaak een ziekelijk kind. Maar zij zagen niet dat uw ogen eigenlijk fonkelden - wat zij als een ongezonde, geesteszieke trek benoemden.

Uw benen staken in uw afgeleefde klompen, en liepen in hun hagelwitte kousebroeken omhoog tot net onder uw knieën, waar uw rok en voorschort ze opnieuw afdekten. Godverdomme, die dag had ik een geweldige drang om die vermaledijde kledingstukken op te lichten, om dan met de lichtste der ademstoten tegen uw dijbenen te blazen. Als gij daarop gekird had van puur plezier en verlangen, dan had ik u, aangemoedigd, meegenomen naar het weiland van de Van Driessches, dat omringd werd door een middelhoge haag. En daar hadden wij dan misschien met onze handen kunnen voelen aan elkaars lichamen. Had ik geweten dat ik nooit van mijn leven dat plezier zou kennen, ik had het misschien nog gedaan ook.

Maar nu werd ik niet opgejaagd door een gevoel van hoogdringendheid, en bestond er voor mij niets fijner dan moppen te tappen en verhaaltjes te vertellen. En te luisteren terwijl gij voor mij zong. Ge kende zoveel liedjes. Het amuseerde mij telkens wanneer gij vertelde hoe ge 's nachts stiekem naar uw keuken sloop, en op de radio van uw vader posten zocht waar ze muziek uit Amerika speelden. Ge moest toen op het einde altijd de radio terugzetten op de favoriete post van uw vader, zodat hij niets zou merken. Ik was telkens verbaasd over uw talent om de klanken van het Engels zo mooi na te bootsen. Gij vertelde mij dat ge niet wist wat de woorden betekenden, maar dat het u zo mooi in de oren klonk.

Wij wandelden verder, over de aardewegel die naar de eeuwig rommelige hooilanden van de Kaliersen leidde. Gij vertelde over hoe het u zulke zorgen baarde dat uw vader, die een melkveebedrijf had, steeds meer dronk. De veldwachter was die week langs gekomen om uw vader te vragen of hij eindelijk zijn stootkar, waarmee hij drie weken daarvoor in de gracht gekanteld was, eens wou komen opruimen. In uw woonkamer had de veldwachter, in zijn voorspelbare onhandigheid, een jeneverglas omgestoten. Dat jeneverglas had uw vader gestolen op de laatste vergadering van het Davidsfonds, daar was hij bijzonder trots op. Hij had de veldwachter dan ook de huid volgescholden, en hem terug op straat geschopt. Uw moeder maakte zich zorgen dat uw vader iets serieus zou tegenkomen, zei ge.

Ik zei dat dergelijke problemen altijd wel op te lossen vielen, en dat het allemaal zo geen probleem zou zijn. Ik wees naar links, waar het korenveld van de Sierensen lag. Hij stond gebogen over zijn zaaikar. Zijn paard stond ontspannen te ademen, en Sierens boog zich steeds dieper in de houten bak waarin het koren lag, klaar om uitgezaaid te worden. Hij leek op zoek naar iets wat de vrije loop van de zaden door de kleine rasters onderin de bak belemmerde.

"Elaba, Sierens!" riep ik. "Als ge zo scheef blijft staan, zal uw koren al even scheef groeien, zulle!"

Sierens keek geveinsd kwaad op.

"Als ik scheef koren geoogst heb, bak ik er brood mee om uw scheve smoel mee recht te trekken, Burms!"

Zowel ik, gij als Sierens barstten in smakelijk geschater uit. Hoe schoon was het niet, hoe wij bevrijd door de warme lentezon, de velden rondom ons en ons lichte gemoed door het groen wandelden?

Twee weken later vertelde gij mij dat ge mij niet meer wou zien. Ge zag er die dag vermoeid uit, en de fonkeling in uw ogen was omgevormd tot een droefenis triester dan de dood zelf. Ik weet nu dat die fonkeling van weleer altijd al voorbestemd was om ooit dof te worden. Toch waart ge trots en zeker van uw stuk, toen ge met mij sprak.

"Het zijn niet gewoon uw grapjes, Marcel. Uw grapjes maken mij blij. 't Is wat ge tussen de grapjes doet, dat mij zo bedroeft. Mijn vader maakt het niet beter. Hij heeft gisteren mijn moeder in het kolenkot opgesloten, en is daarna op zijn fiets gestapt. Ze hebben hem deze ochtend teruggevonden in de greppel voor de boerderij van Scholiers."

"Oei, dat is erg..."

"Nee, gij vindt dat niet erg. Ge vond het twee weken geleden niet erg," zeidt ge, "en ge zult het nooit erg vinden."

Ik was toen razend, buiten mijzelf. Ik ben weggelopen zonder u nog een woord te zeggen. Ik had toen het gevoel dat ik wanneer ik u zoveel blijdschap gebracht had, het schandalig was dat gij mij zoveel ontnam. Ik heb de hele lente en zomer als een gek op de boerderij gewerkt. Vervuld van woede keerde ik het hooi. Met venijnige stokslagen dreef ik de koeien van weiland naar weiland. Ik borstelde de tuigen van Max, ons trouw boerenpaard, tot mijn kneukels bloedden en vol splinters zaten. En tegen het eind van de maand juli begon ik steeds geestdriftiger naar de kerk te gaan. Daar werd gepreekt over Liefde die nooit stierf.

In september 1936 ging ik het seminarie in. Ik werd al snel opgemerkt als één van de grote talenten van mijn klas. Ik was een uitblinker in de rethorische kunsten, vertelde men mij. Ik werd steeds vaster overtuigd van het feit dat gij een misdaad tegen de door God geschapen natuur gepleegd had. Ik werd een gedreven jager op al uw medeplichtigen - ik wenste hen de dood in omdat ze u verdorven en omdat gij hen aanbad. Acht jaar later werd ik tot priester gewijd. Ik was tegelijk steunpilaar en angststorm van mijn parochie. Wanneer ik 's zondags preekte, hing ik half over de balustrade van mijn preekstoel, wapperde mijn manipel en waren mijn ogen groot en duister.

Ik wist dat gij intussen opgenomen geweest waart wegens een zenuwinzinking maar wonderbaarlijk vrijgekomen waart. Ik ving op dat gij naar Brussel verhuisd waart, en daar in een café aan het werk gegaan waart. Uiteindelijk werd ge zangeres in een Brusselse nachtclub. Ge stond bekend als Jivin' Julianne, hoorde ik. Uw begeleidende groep heette Toots and the Ferocious Felines. Ik zocht op wat dat betekende, en brandde van woede over uw onbeschaamdheid. Het maakte mijn overtuiging enkel feller dat gij op die verdoemde middag in april 1936 resoluut het pad van de Duivel opgestapt waart. Telkens wanneer ik de homoseksuelen, communisten en vrijzinnigen van de planeet eeuwige sintels en vergiftigde zweepslagen toewenste, voelde ik mij gesterkt in de gedachte dat ik u een stap voor bleef. Ik had voor een beter leven gekozen. Maar gij zat mij steevast nauw op de hielen, voelde ik.

En dus bleef ik zondaars in de ban slaan. Tegelijk zegende ik de trouwe gehuwden van mijn congregatie. Zij hielden van mij, want ik was een standvastig figuur. Ik doopte hun kinderen, sprak zalvende woorden wanneer zij in onmin lagen. Ik loste elke onenigheid op in de oneindigheid van Gods liefde. Mijn noeste arbeid bleef niet onopgemerkt. Ik werd in 1963 tot bisschop gewijd. Ik zou nu kunnen schrijven, de leer van mijn geliefde Katholieke Kerk aanscherpen. Ik kantte mij tegen alles wat de sacrale aard van onze gesloten gemeenschap poogde te ondermijnen. Ik knoopte mijn levensgeluk steeds geestdriftiger vast aan gebaren, wierookvaten en gebeden.

De laatste jaren voel ik mijn krachten afnemen. Mijn geest maakt al eens fouten. Maar mijn volgelingen blijven alles van mij aannemen, want ik heb het Woord Gods ontvangen. Het is ironisch, dat ik tijdens mijn oude dagen het minst van heel mijn leven in twijfel getrokken word, terwijl diezelfde twijfel reeds enige jaren aan de kathedraal van mijn innerlijke geloofsovertuiging knaagt. Ik heb mijn parochianen al die jaren verteld dat zij ontstaan zijn uit iets dat groter is dan zijzelf. U wordt overkoepeld door een mystieke stroom van gevoelens en krachten die u nooit zal vatten, zei ik hen.

Is dat wel zo, lieve Julienne? Misschien was ik wel niet meer dan ik, in die tijd, en gij niet meer dan gij. Tussen ons bestonden muren zoals die tussen alle mensen bestaan. Ik wou niets liever dan mijn hele leven met u flierefluiten, gij wou dat uw vader niet bewusteloos in de gracht zou belanden. Ik dacht dat het gezicht van onze liefde bestond uit de schoonheid van de krullen die mijn woorden en gebaren in de ijle lucht beschreven. Maar feitelijk had onze liefde geen gezicht, slechts toevallige ontmoetingen die gevoelens bij ons opriepen waar we 's nachts angstig van droomden dat ze de volgende dag dood en begraven zouden zijn. Ik was even koortsachtig wanneer ik u het hof maakte, als wanneer ik vanaf mijn preekstoel mijn gelovigen toesprak. Er was geen verschil. Ik was ik, en gij waart gij.

Ach, lieve Julienne, ik begrijp nu dingen die mij doen inzien hoe harteloos en liefdeloos het van mij was om kwaad weg te lopen, die verdoemde lentemiddag. Liefde had ik getoond wanneer ik u in mijn armen genomen had, en u vanuit de grond van mijn hart beloofd had om uw vader op het goede pad te helpen. Misschien was dan een waar gezicht van onze liefde gematerialiseerd, een gezicht dat nooit meer verbrijzeld kon worden. Of misschien niet.

Lieve Julienne, ik wil u nog eens zien. Kunt gij misschien eens bij mij op visite komen? Wij kunnen dan een tas koffie drinken, en het uitstekende gebak dat mij als gewaardeerd bisschop gegund wordt eten. Ik kan dan nog eens met u praten, en uit uw eigen mond horen hoe het met u gaat. Ik besef dat mij geen eeuwen meer resten, en ik ben er ook niet meer zo zeker van of wij elkaar ooit nog in een Hiernamaals zullen ontmoeten. Er zou mij bijgevolg niets gelukkiger maken dan elkaar nog één maal te spreken, hier in deze eigenste studeerkamer.

Vol van Liefde,

Uw Marcel
Mgr. Marcel Burms, Bisschop van Gent


Aan mgr. Burms, Marcel
Hooggeachte monseigneur Burms,

Het bedroeft ons zeer u te moeten melden dat mevrouw Julienne Saerens, die u deze week aanschreef, drie weken geleden kwam te overlijden. Wij sturen u hierbij uw brief per kerende terug. Mevrouw Saerens liet voor haar overlijden echter wel na dat wij u, zo u ooit contact met haar zou proberen opnemen, moesten vertellen dat zij ook nog veel aan u gedacht had, en dat zij u alles vergeeft, omdat er niets te vergeven valt.

Vriendelijke Groeten,

Karla Bertels
Directrice Segnorie Ter Minne, Lebbeke

(Vrij gebaseerd op Martha van Tom Waits)